Aanleiding
X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over juli 2021 tot en met december 2025. Deze periode sluit aan op een eerdere afspraak tot juli 2021, welke per de overnamedatum is beëindigd in verband met de verkoop van de aandelen in X.
Feiten
X is een industriële onderneming die enkele decennia geleden is ontstaan. X heeft [26 – 75] personeelsleden in Nederland en realiseert een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt behaald met eigen producten waarin (gepatenteerde) technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. De door X voortgebrachte producten worden veelal toegepast in de machines van haar wereldwijde afnemers. X richt zich hierbij onder meer op de mobiliteits- en bouwsector. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. In de loop van 2021 heeft Y, de vorige aandeelhouder en moedermaatschappij van fiscale eenheid Y, de aandelen in X verkocht aan het ongelieerde bedrijf Z. Als gevolg daarvan is X ontvoegd uit de fiscale eenheid van haar vroegere moedermaatschappij en zelfstandig belastingplichtig geworden. De uiteindelijke moedermaatschappij van Z is gevestigd in het buitenland. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot productie) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies Corporate Excellence, Operations, Marketing & Sales en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [5.000 – 10.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O- activiteiten zijn over die periode gemiddeld [11 – 20] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [< € 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D- werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot programmatuur en enkele verleende patenten. De patenten zien in hoofdzaak op producttechnologie. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De fiscale eenheid Y, waar X onderdeel van was, kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000. Hierdoor kwalificeert X zelf ook niet als kleinere belastingplichtige, in ieder geval niet tot en met
2025.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O- verklaringen zijn afgegeven aan X. Deze S&O-verklaringen hebben onder andere geleid tot immateriële activa in de vorm van programmatuur. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winst (EBIT) van X, aangezien de immateriële activa worden verwerkt in de kwalificerende producten, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de EBIT als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functie. Die functie betreft productie-activiteiten, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [< 5%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
9. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. Daarbij is aansluiting gezocht bij de functionaliteit van X, zoals die onder andere tot uiting komt in de positie van R&D in de onderneming en de voorziene ontwikkelingen daarin, het aantal en de kwaliteit van het personeel dat de S&O-activiteiten verricht en de absolute en relatieve hoogte en ontwikkeling van operationele (al dan niet gekapitaliseerde) R&D kosten.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [16% – 30%] van de resterende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Het percentage is mede afhankelijk van de hoeveelheid toegekende en (aansluitend) gerealiseerde S&O-uren. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is geen sprake van uitbestede R&D werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd vanaf de overnamedatum in juli 2021 t/m 31 december 2025.