rul-20220920-ibox-000010

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met het jaar 2018.

Feiten

X is een industriële onderneming met [11 – 25] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt voor een beperkt gedeelte behaald met producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%). X heeft voor 1 juli 2016 een immaterieel activum voortgebracht waarvoor een S&O-verklaring werd verkregen. Dit immaterieel activum is sedertdien niet doorontwikkeld. Gelet op het feit dat de beperkte bijdrage aan de omzet van de fiscale eenheid van het kwalificerend immaterieel activum kan worden verbijzonderd, wordt in het verzoek om vooroverleg verzocht om toepassing van de per-activummethode. X is entrepreneur en eigenaar van het voor 1 juli 2016 door haar voortgebrachte immaterieel activum waarvoor een S&O-verklaring werd verkregen. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Sales, Corporate Excellence, Productie en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor tot 1 juli 2016 S&O-verklaringen werden verkregen. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activummethode .

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2019 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
4. X heeft de economische eigendom van een zelf voortgebracht kwalificerend immaterieel activum als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Dit kwalificerend immaterieel activum is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaringen werd afgegeven aan X.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met het kwalificerend immaterieel activum samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT behaald met het kwalificerend immaterieel activum, aangezien de bijdrage aan de omzet van de fiscale eenheid van het kwalificerend immaterieel activum kan worden afgeleid uit de administratie.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de per-activummethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. Gelet op de aard van de eerdere (per activum) afspraak blijft artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb van toepassing op de voordelen behaald in 2019 en 2020, en de latere voordelen voor de jaren 2020 t/m 2023 mits wordt voldaan aan de eisen van artikel 12b van de Wet Vpb (zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2021).
8. De EBIT wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% – 45%] van de fiscale kwalificerende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is geen sprake van uitbestede R&D werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023, en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.