Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2021 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020.
Feiten
X is een industriële onderneming met [> 1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [> 1.000 miljoen]. Deze omzet wordt voornamelijk behaald door business units die ieder beschikken over eigen (gepatenteerde) producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. Daarnaast ontvangt X licentie inkomsten uit patenten. X behaalt omzet met transacties met entiteiten in laagbelastende jurisdicties, maar dat is minder dan 30% van de omzet waar het verzoek om vooroverleg op ziet. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van gevoegde dochter maatschappijen, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groeps vennootschappen (met een (in)directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten van X wereldwijd verkopen. Daarnaast heeft X R&D werkzaamheden uitbesteed aan gelieerde vennootschappen. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot productie en service/aftersales) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O verklaringen worden verkregen met over de periode 2019 tot en met 2021 gemiddeld [> 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O uren per jaar. Bij de S&O activiteiten zijn over die periode gemiddeld [> 50] R&Dmedewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [> € 10 miljoen] uitgegeven aan R&D werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&Oprojecten hebben geleid tot meerdere aangevraagde en verleende patenten waarbij frequent nieuwe patenten worden aangevraagd en verleend. De patenten zien in hoofdzaak op producttechnologie. X is voor haar specifieke marktgebied een van de marktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een structureel hoge winstgevendheid van de onderneming en het feit dat X gedurende de afgelopen jaren sterk is gegroeid. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. X verricht in het kader van haar operationele bedrijfsvoering (mogelijk) directe transacties met entiteiten gevestigd in landen die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, zoals genoemd in paragraaf 3 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. De omvang van deze transacties vormt een niet substantieel deel (geïnterpreteerd als minder dan 30%) van de omzet waar het verzoek om vooroverleg op ziet.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een nettoomzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien, alsmede van programmatuur.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winsten (EBIT) van de verschillende business units van X, aangezien de immateriële activa op dat niveau worden verwerkt in de kwalificerende producten, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie voor alle business units aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox de afpelmethode te hanteren en de fiscale EBIT’s van de verschillende business units van X als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen productieactiviteiten en service/ aftersales activiteiten, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [5%10%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
9. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&Dfunctie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&Ouren, maar ook in het aantal medewerkers dat betrokken is bij de R&D activiteiten in verhouding tot het aantal medewerkers dat betrokken is bij de overige (kern)functies. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen blijkt uit de patent portefeuille, maar ook uit het volwaardig kunnen participeren in onderzoeksprojecten met hoogwaardige kennisinstellingen. Tenslotte is er het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid en de sterke groei van de onderneming.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% 45%] van de resterende, operationele winst van de business units van X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De licentie inkomsten worden voor een gedeelte van [>60%] toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is sprake van uitbestede R&D werkzaamheden, als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb, aan een buitenlandse groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als verbonden lichaam. Omdat het aggregatieniveau voor toepassing van de Innovatiebox is vastgesteld op de EBIT van de verschillende business units, wordt de nexuscorrectie ook op dat aggregatieniveau berekend. Dit breukdeel wordt vastgesteld per business unit, en kan voor het eerste jaar van deze afspraak gemiddeld worden berekend op [0,76 – 1]. Er is sprake van gekochte immateriële activa, daarmede is rekening gehouden voor de boxberekening.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.