rul-20220104-ibox-000001

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2024. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2019.

Feiten

X is een dienstverlenende onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. Deze omzet wordt voornamelijk behaald met eigen IT-gerelateerde producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden (in)direct v oor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot onderhoud, distributie en service/aftersales) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies Productie, (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [20.000 – 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [21 – 50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 1 miljoen – € 5 miljoen] uitgegeven aan R&D- werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [5% – 10%] van de omzet. X is voor haar specifieke marktgebied een van de Europese marktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een hoge winstgevendheid van de onderneming en het feit dat X gedurende de afgelopen jaren sterk is gegroeid. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert in 2017 en 2018 als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende die jaren en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000. In 2019 is X onderdeel geworden van een grotere groep, met als gevolg dat zij vanaf dit moment niet meer kan worden aangemerkt als kleinere belastingplichtige als bedoeld in artik el 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat vanaf dit jaar en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van door X ontwikkelde programmatuur.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT. Aangezien de immateriële activa worden verwerkt in alle kwalificerende producten en de omzet behaald met deze kwalificerende producten is verdisconteerd in de prijs die klanten betalen voor het gebruik van de IT-diensten is een lager aggregatieniveau niet mogelijk gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten. Deze niet-kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen onderhouds-, distributie- en service-/ aftersales-activiteiten. Voor de onderhoudsactiviteiten is een kosten gerelateerde beloning van [6% – 10%] in aanmerking genomen. Voor de distributie- en service-/ aftersalesactiviteiten is een omzet gerelateerde beloning van [<5%] in aanmerking genomen. Deze beloningen vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
10. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten in verhouding tot de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen blijkt uit de aard en omvang van de opdrachten die X toebedeeld krijgt. Tenslotte is er het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid en sterke groei van de onderneming.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [16% – 30%] van de resterende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties Productie, (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is beperkt sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb, zodat door de werking van de uplift factor van 1,3 de Nexusbreuk 1 bedraagt. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
13. Er wordt een ingroeitermijn gehanteerd van [1 – 5] jaar.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017, 2018 en 2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.