rul-20211123-ibox-000008

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over het gebroken boekjaar 1 oktober 2019 – 30 september 2020 tot en met boekjaar 1 oktober 2023 – 30 september 2024. X had een eerdere afspr aak tot en met boekjaar 2015/2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met boekjaar 2018/2019.

Feiten

X is een agrarische onderneming met [11 – 25] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Deze omzet wordt voornamelijk behaald met royaltyopbrengsten ter zake van zelf voortgebrachte immateriële activa van X. Deze royaltyvergoedingen worden betaald door hoofdzakelijk ongelieerde vennootschappen in het binnen- en buitenland, die de immateriële activa van X gebruiken. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. In dat kader heeft X R&D-medewerkers op de loonlijst en brengt zij jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks S&O-verklaringen worden verkregen, met over de periode 2017 tot en met 2019 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O- activiteiten zijn over die periode gemiddeld [< 5] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 0,6 miljoen - € 1 miljoen] uitgegeven aan R&D- werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [> 15%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot meerdere aangevraagde en verleende kwekersrechten. In het verzoek om vooroverleg heeft X verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende het boekjaar 2019/2020 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto- omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde kwekersrechten.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Aangezien de kwalificerende voordelen individueel vast te stellen zijn, vormen de desbetreffende kwalificerende immateriële activa het te hanteren aggregatieniveau.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is in afwijking van het verzoek van X de per-activum- benadering gevolgd.
8. Startpunt bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is de fiscaal operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid.
9. Uit deze fiscaal operationele winst (/EBIT) wordt de kwalificerende EBIT afgeleid. Deze kwalificerende EBIT wordt bepaald door jaarlijks de EBIT van de fiscale eenheid te vermenigvuldigen met de breuk van de kwalificerende omzet voor toepassing van de Innovatiebox ten opzichte van de totale omzet over dat jaar. Het niet tot de kwalificerende EBIT behorende deel van de totale EBIT heeft betrekking op niet voor de Innovatiebox kwalificerende activiteiten. Deze niet-kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en het bijbehorende deel van de EBIT wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. De kwalificerende EBIT wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie is de relatieve omvang van het aantal S&O–uren ten opzichte van de totale arbeidsduur binnen de onderneming in aanmerking genomen. Ook is rekening gehouden met de in het kader van S&O-projecten door X zelf ontwikkelde en veredelde unieke plantenrassen waarvoor kwekersrechten zijn en worden verkregen. De ontwikkeling van deze activa/plantenrassen is de bepalende factor voor de winstgevendheid van X.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% – 45%] van de kwalificerende EBIT door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
13. Het overgangsrecht van artikel 34d, eerste en tweede lid, van de Wet Vpb is van toepassing op de daadwerkelijke bijdrage van de onder dit artikel vallende kwalificerende activa aan de kwalificerende EBIT van X. Een separate lineaire uitgroei is daarmee voor de opbrengsten behaald met deze activa niet aan de orde.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 oktober 2019 tot en met 30 september 2024 en is van overeenkomstige toepassing op de boekjaren 2016/2017 tot en met 2018/2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.