rul-20211123-ibox-000001

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 1 april 2019 tot en met 31 maart 2024, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met boekjaar 2018/2019.

Feiten

X is een industriële onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. Deze omzet wordt deels behaald met eigen producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van één product uit het assortiment, waar de (door)ontwikkelactiviteiten op zien. Daarnaast zijn er patenten aangevraagd en verkregen die ook zien op dit ene product. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die o.a. de producten van X wereldwijd verkopen. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies Corporate Excellence (incl. Sales), Productie en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2016 tot en met 2019 gemiddeld [5.000 – 10.000] gerealiseerde S&O-uren per jaar . Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [5 – 10] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 0,6 miljoen – € 1 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5% ] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot immateriële activa waaraan een octrooi is gerelateerd. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode voor 1 product.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000. Zelfstandig kwalificeert X wel als een kleinere belastingplichtige, maar doordat zij onderdeel is van een groter concern niet.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op het niveau van één product. X heeft verzocht om toepassing van de Innovatiebox (via de afpelmethode) voor dit specifieke product, aangezien de S&O-werkzaamheden en de verleende octrooien enkel zien op dit product. Voor de overige producten uit het assortiment heeft X niet verzocht om toepassing van de Innovatiebox.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is het verzoek van X gevolgd om in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox de afpelmethode te hanteren en op ‘at arm’s length’ wijze de opbrengsten en (in)direct te relateren kosten aan het kwalificerende product als startpunt te nemen. Daarnaast wordt bij de bepaling van het operationele resultaat rekening gehouden met voortbrengingskosten inclusief jaarlijks de kosten van doorontwikkeling.
8. De niet-kwalificerende activiteiten van X vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. De na aftrek van de (jaarlijkse) voortbrengingskosten resterende winst van het kwalificerende product wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X besteedt inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich o.a. in het aanvragen en realiseren van S&O-uren, maar ook in de aanwezigheid van patenten. Er is sprake van unieke technologie. Tenslotte is er het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid van het kwalificerende product en haar sterke groei van de omzet van dit product.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [46 % – 60%] van de resterende operationele winst van het kwalificerende product door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende operationele winst ter grootte van [40% – 54%] is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten Corporate Excellence (incl. Sales) en Productie, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
12. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b t/m 12bg en 34d van de Wet Vpb). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [1 – 3] jaar. Deze uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, cf. paragraaf 10.2 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2024 en is van overeenkomstige toepassing in de boekjaren 2017/2018 en 2018/2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.