Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016, ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2024. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2019.
Feiten
X is samen met haar gevoegde dochtermaatschappijen een agrarische onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. X heeft transacties met een buitenlandse groepsvennootschap (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die betrokken is bij het voortbrengen van de producten van X. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten m.b.t. de productie heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling op een eigen locatie in Nederland en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2019 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O- uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [< 5] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [<€ 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [<5%] van de omzet. X heeft een eigen R&D-afdeling en brengt periodiek immateriële activa voort waarvoor S&O- verklaringen worden verkregen. Daarnaast zijn er kwekersrechten verkregen en worden nog steeds nieuwe kwekersrechten aangevraagd. X heeft een dochteronderneming buiten Nederland maar deze is niet betrokken bij R&D-werkzaamheden. X heeft zich toegelegd op de (door)ontwikkeling van enkele specifieke agrarische producten. Het succes daarvan laat zich ook afmeten aan een structureel hoge winstgevendheid van de onderneming en dat zij haar marktpositie blijft behouden. X heeft gelijk aan de eerdere afspraak verzocht om toepassing van de eerder toegepaste afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O- verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde kwekersrechten. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. X houdt in haar administratie de omzet uit de kwalificerende en niet-kwalificerende activa bij. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op het aandeel van de fiscale EBIT dat ziet op het totaal van de kwalificerende rassen aangezien een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen. De Innovatiebox is alleen van toepassing op de voordelen die voortvloeien uit rassen die voorgebracht zijn met WBSO. X beschikt over meerdere kwalificerende rassen en de omvang daarvan bedraagt meer dan de helft van de totale omzet van X. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten (in dit geval de voordelen die toegerekend kunnen worden aan niet-kwalificerende rassen). Deze niet-kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen productie activiteiten waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [6-10%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X besteedt inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich o.a. in het verkrijgen van S&O-uren en het verkrijgen van eigen rassen hetgeen blijkt uit de verkregen kwekersrechten. Tenslotte is er het verband tussen de eigen rassen en de hoge winstgevendheid en voortdurende groei van de omzet. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31 % – 45%] van de resterende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende operationele winst ter grootte van [55% – 69%] is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief. Er is geen sprake van uitbestede R&D werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Voorts is er geen sprake van gekochte immateriële activa. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b t/m 12bg en 34d van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen, en is afgeleid van de kwalificerende omzet. Deze uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, cf. paragraaf 10.2 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024 en is van overeenkomstige toepassing voor de jaren 2017 tot en met 2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.