rul-20210831-ibox-000003

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2018.

Feiten

X is een industriële onderneming met [> 1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [> 1.000 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden indirect gehouden door een buitenlandse beursgenoteerde maatschappij. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van gevoegde dochtermaatschappij Y, waar ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. Daarnaast verricht Y contract-R&D werkzaamheden voor groepsmaatschappijen. Y is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. In dat kader beschikt Y over een R&D-afdeling en brengt immateriële activa voort. Jaarlijks worden S&O- verklaringen verkregen met over de periode 2017 tot en met 2019 gemiddeld [>50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de WBSO-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [>50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast geeft Y jaarlijks [> € 10 miljoen] uit aan R&D-werkzaamheden waarvoor zij entrepreneur is. De S&O-projecten hebben geleid tot meerdere aangevraagde en verleende patenten. Een groot gedeelte van het hoogopgeleide personeel van Y houdt zich fulltime bezig met R&D en realiseert ca. 1.000 S&O-uur per persoon per jaar. Y heeft een deel van haar R&D-werkzaamheden uitbesteed aan een gelieerde vennootschap. Y behaalt geen omzet met transacties met een entiteit in een laagbelastende jurisdictie. Y is voor haar specifieke marktgebied een toonaangevende wereldspeler. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activum methode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. Y oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door Y gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Y kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2019 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar Y gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. Y heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan Y. In aanvulling daarop is sprake van aan Y verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door Y is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld per immaterieel activum. Gelet op de zeer belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is het verzoek van Y gevolgd om in lijn met paragraaf 4.6 van het Besluit van 6 december 2018 de per-activummethode te hanteren en als basis de projectadministratie te gebruiken om de operationele voordelen en de operationele voortbrengingskosten per activum te bepalen.
8. Het innovatieboxvoordeel wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten. Deze niet-kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. Er zijn geen routinematige functies aanwezig.
10. Het berekende voordeel wordt gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. Y verricht zeer grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten in verhouding tot de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de andere functie. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen mede blijkt uit de patentportefeuille.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [> 60%] van de kwalificerende voordelen door Y kan worden toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende voordelen zijn toerekenbaar aan de kernfunctie Corporate Excellence en worden belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb aan een buitenlandse groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als v erbonden lichaam. Omdat de Innovatiebox op niveau van het immaterieel activum wordt toegepast wordt de nexuscorrectie ook op dat aggregatieniveau berekend. Dit breukdeel is voor het eerste jaar van deze afspraak en de vier boekjaren jaren voorafgaand aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017, met inachtneming van artikel 34d, derde en vierde lid, van de Wet Vpb 1969, vastgesteld op [0,76 – 1]. Er is overigens geen sprake van gekochte immateriële activa.
13. Voor de toepassing van het overgangsrecht ex artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 is vastgesteld dat er immateriële activa zijn voortgebracht voor 1 juli 2016, en voorts in de aangifte Vennootschapsbelasting over 2016 is gekozen voor toepassing van de Innovatiebox. Daarnaast voldoen deze immateriële activa ook aan het huidige artikel 34d, tweede lid, van de Wet Vpb 1969 zodat vanaf 2021 boxtoepassing mogelijk is. Daarbij zijn op dat moment dan wel alle elementen van de nieuwe regeling (zoals bijv. de nexus bepaling zoals opgenomen in artikel 12bb van de Wet Vpb) van toepassing.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.