rul-20210817-ibox-000005

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2021, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met het boekjaar 2018.

Feiten

X is een industriële onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. Deze omzet wordt voor een klein deel behaald met eigen (deels gepatenteerde) producten waarin technologie en receptuur is verwerkt die is ontwikkeld door X. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en eigenaar van het door haar voortgebrachte immateriële activum. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence, niet-wbso R&D en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D- afdeling en brengt jaarlijks via doorontwikkeling immateriële activa voort waarvoor jaarlijks tot 2018 WBSO-verklaringen worden verkregen met over de periode 2008 tot en met 2017 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde WBSO-uren per jaar. Bij de WBSO- activiteiten zijn over die periode gemiddeld [5 – 10] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [< € 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D- werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [> 15%] van de omzet. Het kwalificerende immateriële activum is geheel voor eigen rekening en risico ontwikkeld door X. X is voor haar specifieke marktgebied een van de martkleiders. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activummethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit het kwalificerende immateriële activum heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één zelf voortgebracht kwalificerend immaterieel activum als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Dit kwalificerende immateriële activum is voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O- verklaringen zijn afgegeven aan X.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met het kwalificerende immateriële activum samenhangende voordeel is. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT van het betreffende immateriële activum. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, waarbij het gebruik van de per-activummethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om in lijn met par. 4.6 van het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox de per-activummethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van het betreffende immateriële activum als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X besteedt inspanningen op het gebied van R&D. Dat heeft geresulteerd in een kwalificerend immaterieel activum. Daarnaast zijn er nog andere (kern)functies die een rol spelen bij het succes van X.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [16% – 30%] van de EBIT door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende EBIT is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en niet-wbso R&D ter grootte van [70% – 84%] wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van een gekocht immaterieel activum.
11. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d van de Wet Vpb wordt vanaf het boekjaar 2018 een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december
2016. Achtergrond van deze uitgroei is het feit dat X vanaf 2018 geen ontwikkelactiviteiten meer verricht onder de noemer van de WBSO.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.