rul-20210713-ibox-000009

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016.

Feiten

Fiscale eenheid X is een industriële onderneming met [26 – 75] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 6 miljoen – € 15 miljoen]. Fiscale eenheid X heeft een R&D- afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen. Daarnaast zijn er voor de producttechnologie octrooien verkregen. Met de kennis die wordt opgedaan met R&D, worden door fiscale eenheid X producten voortgebracht die zowel in de industriële als agrarische sector toegepast worden. De omzet van fiscale eenheid X wordt nagenoeg geheel behaald met deze zelf voortgebrachte producten. De overige omzet bestaat uit vergelijkbare producten die zonder S&O-verklaringen zijn voortgebracht, de overige omzet bedraagt 10% van de totale omzet. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van alle maatschappijen die deel uitmaken van de fiscale eenheid. Fiscale eenheid X heeft meerdere dochtermaatschappijen in het buitenland. Fiscale eenheid X heeft naast een entrepreneursrol de volgende functies: (strategische) Marketing & Sales, Productie, Corporate Excellence en R&D. Er worden jaarlijks S&O- verklaringen toegekend, over de periode 2017 t/m 2019 gemiddeld [10.000 – 20.000] uur per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn gemiddeld [5-10] medewerkers betrokken. Daarnaast wordt jaarlijks [< € 0,5 miljoen] uitgegeven aan R&D. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. Fiscale eenheid X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van fiscale eenheid X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggev ende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Fiscale eenheid X kwalificeert als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar fiscale eenheid X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto- omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die lager is dan € 250.000.000 en over dezelfde periode voordelen uit kwalificerende immateriële activa heeft behaald van minder dan € 37.500.
000.
3. Fiscale eenheid X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan fiscale eenheid X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien.
4. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
5. Door fiscale eenheid X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Bij bepaling van de voordelen is het verzoek van fiscale eenheid X gevolgd om in lijn met par. 4.6 van het Besluit d.d. 6 december 2018 de afpelmethode te hanteren en 90% van de fiscale operationele winst (de EBIT) van de fiscale eenheid als startpunt te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [31% – 45%] van de resterende operationele winst door fiscale eenheid X wordt toegerekend aan de R&D-functie en daarmee artikel 12b van de Wet Vpb. De resterende operationele winst is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten (strategische) Marketing & Sales, Productie en Corporate Excellence ter grootte van het complement ter grootte van [55% – 69%] wordt belast tegen het reguliere tarief.
6. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, en wordt een ingroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 juli 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12b t/m 12bg en 34d van de Wet Vpb). De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen, en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [3,1 – 5] jaar. Deze uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, cf. paragraaf 10.2 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023, en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.