Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2021 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2019.
Feiten
X is een dienstverlenende onderneming met [> 1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [> € 1.000 miljoen Deze omzet wordt voornamelijk behaald met eigen producten en diensten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waarin de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. Binnen dochtermaatschappij Y zijn [151 – 300] personeelsleden werkzaam. X is het hoofdkantoor van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die o.a. de diensten van X wereldwijd verkopen. De technologie met betrekking tot deze diensten wordt door Y ter beschikking gesteld aan groepsmaatschappijen ten behoev e van hun dienstverlening. Y heeft meerdere immateriële activa voortgebracht verdeeld over een drietal productgroepen, en ontvangt daarvoor per activum een royaltyvergoeding. Daarnaast verleent dochtermaatschappij Y ondersteunende diensten aan (buitenlandse) businessunits van X bij het ontwikkelen van lokaal in eigendom zijnde immateriële activa, en ontvangt hiervoor een kostengerelateerde vergoeding. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling (dochtermaatschappij Y) die jaarlijks immateriële activa voortbrengt waarvoor jaarlijks S&O- verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [20.000 – 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [> 50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [> € 10 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5%] van de omzet. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, zal behalen die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft, middels Y, de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan Y en die de vorm hebben van programmatuur.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is vastgesteld op de EBIT per kwalificerende productgroep, aangezien de immateriële activa binnen de productgroepen worden verwerkt in alle producten of diensten die binnen deze productgroepen worden voortgebracht, en een lager aggregatieniveau niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D binnen de onderneming, is deze functie op niveau van de kwalificerende productgroepen aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met par. 4.6 van het Besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscaal kwalificerende operationele winst (de EBIT) van deze kwalificerende productgroepen als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt waar nodig geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten (waaronder in dit geval de door Y geleverde ondersteunende diensten). Deze niet-kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. Y verricht als het technologisch ontwikkelcentrum van X grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich o.a. in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O- uren, maar ook in de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten in verhouding tot de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie, wat blijkt uit de marktpositie van X. Tenslotte is er een verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid en de sterke groei van de onderneming.
10. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat met betrekking tot twee kwalificerende productgroepen, afhankelijk van het behalen van doelstellingen inzake S&O-uren, een gedeelte van ten hoogste [> 60%] van de resterende EBIT op kwalificerend productgroepniveau door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Het hanteren van de S&O-staffel betekent naar verwachting voor 2021 dat voor beide productgroepen [16% – 30%] van de resterende EBIT kan worden toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb aan een buitenlandse groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als v erbonden lichaam. Omdat de Innovatiebox op niveau van de EBIT van de kwalificerende productgroepen wordt toegepast wordt de nexuscorrectie ook op dat aggregatieniveau berekend. Dit breukdeel is voor het eerste jaar van deze afspraak en de vier boekjaren voorafgaand aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017, met inachtneming van artikel 34d, leden 3 en 4, van de Wet Vpb 1969, voor de drie productgroepen vastgesteld op [0,76 – 1]. Er is overigens geen sprake van gekochte immateriële activa.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.