rul-20210622-ibox-000008

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2021 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020.

Feiten

X is een industriële onderneming met [> 1.000] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [> € 1.000 miljoen], welke wordt behaald met een vijftal productgroepen. De omzet per productgroep wordt behaald met eigen producten waarin gepatenteerde technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. X behaalt geen omzet met transacties met een entiteit in een laagbelastende jurisdictie. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van gevoegde dochtermaatschappij Y. Y vervult de principaalrol binnen de groep. In Y vinden de ontwikkelactiviteiten plaats. De routinematige activiteiten productie en verkoop worden verricht in diverse binnen- en buitenlandse groepsmaatschappijen. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die o.a. de producten van X wereldwijd verkopen. De aandelen in X worden uiteindelijk voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. Y is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Y heeft de bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Inkoop, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt Y over een R&D-afdeling en brengt zij jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [> 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [> 50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [> € 10 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [< 5%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot meerdere aangevraagde en verleende patenten waarbij per jaar gemiddeld circa 10 nieuwe patenten worden verleend. Er zijn thans ook diverse patenten in aanvraag. De patenten zien op zowel producttechnologie als op procestechnologie. X is voor haar specifieke marktgebied een van de wereldmarktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een structureel hoge winstgevendheid van de onderneming. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2021 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, zal behalen die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de operationele winst per productgroep, aangezien de bijdrage van immateriële activa per productgroep verschilt, doch binnen de productgroep wel alle kwalificerende producten een rol spelen, en een lager aggregatieniveau voorts niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van Y als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. De EBIT wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties binnen de vijf productgroepen. In de analyse naar het belang van de R&D-functie binnen elk van de productgroepen zijn de volgende factoren meegewogen: relatieve omvang van het aantal S&O-uren, de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten en de relevantie van de patenten voor de producten binnen de productgroep.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat ten aanzien van de vijf productgroepen het volgende deel is toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. –2 productgroepen een gedeelte van [5% – 15%] van de operationele winst van de desbetreffende productgroep –2 productgroepen een gedeelte van [16%-30%] van de operationele winst van de desbetreffende productgroep –1 productgroep een gedeelte van [31%-45%] van de operationele winst van de desbetreffende productgroep
10. Het totaal van de aan artikel 12b van de Wet Vpb toerekenbare deel bedraagt maximaal [16%-30%] van de totale operationele winst van Y. De overige operationele winst is toerekenbaar aan onder meer de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales, Inkoop en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
11. Er is in het verleden sprake geweest van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb aan een buitenlandse groepsmaatschappij die kan worden aangemerkt als verbonden lichaam, dan wel van gekochte immateriële activa. De hiermee gemoeide R&D-werkzaamheden hebben nog enige jaren invloed op de nexus- berekening. Rekening houdend met de “uplift” van 1,3 als bedoeld in artikel 12bb lid 1 van de Wet Vpb is dit breukdeel voor het eerste jaar van deze afspraak vastgesteld op [0,76 – 1].
12. De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [3,1 – 5] jaar. De uit- en ingroei is in lijn met de ingroei zoals die in een eerdere afspraak overeen is gekomen, cf. paragraaf 10.2 van het besluit van 6 december 2018 inzake de toepassing van de Innovatiebox.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.