rul-20210518-ibox-000006

Aanleiding

De belastingplichtige X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2018 tot en met 2020, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2017. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2019.

Feiten

X is een industriële onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt deels behaald met eigen producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. Belastingplichtige dient het verzoek in omdat in deze vennootschap de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. Belastingplichtige X heeft geen transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%). Daarnaast heeft X geen R&D-werkzaamheden uitbesteed aan een gelieerde vennootschap. De aandelen in X worden voor 100% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en blijft in sommige gevallen eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa, terwijl in andere gevallen dat eigendom overgaat naar haar opdrachtgevers. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (m.b.t. productie, inkoop en overhead) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In het verleden heeft X een voor 1 juli 2016 gereed gekomen immaterieel activum voortgebracht, waarop artikel 12b (zoals dat artikel luidde voor 1 januari 2017, hierna “12b (oud)”), en met ingang van 1 januari 2017 het overgangsrecht van toepassing is geweest. De onderneming is voor dit immaterieel activum niet in het bezit van een patent. X is voor haar specifieke marktgebied een van de Europese marktleiders en heeft maatschappelijk ondernemen hoog in het vaandel staan. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per activum methode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d lid 1 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b (oud) lid 1 van de Wet Vpb, welke voldoen aan de voorwaarden van artikel 12b (oud), lid 2 van de Wet Vpb. Deze activa zijn voor 1 juli 2016 voortgevloeid uit werkzaamheden waarvoor S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X.
4. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de EBIT van het individuele immateriële activum, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de per activum methode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
5. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
6. Bij bepaling van de voordelen is het verzoek van X gevolgd om (in lijn met het Besluit van 1 september 2014, onderdeel 6.3.4) de per activum methode te hanteren en de operationele winst (de EBIT) van het kwalificerende immaterieel activum als startpunt te nemen, waarbij in het verleden reeds rekening is gehouden met voortbrengingskosten.
7. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen productie activiteiten, inkoop activiteiten en overige routinematige activiteiten, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [2%-8%] als passend wordt beschouwd. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
8. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn in het verleden de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich o.a. in de omvang van het aantal WBSO-uren, maar ook in de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de R&D-activiteiten in verhouding tot de aantallen medewerkers die betrokken zijn bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie. De onderneming heeft recent een R&D test center gebouwd. Tenslotte is er het verband tussen de technologie als bepalende factor voor de hoge winstgevendheid en stabiliteit van de onderneming in deze moeilijke marktomstandigheden.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [16%-30%] van de resterende operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b (oud) van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. X voldoet niet aan de eisen van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari
2017. X voldoet wel aan het eisen voor toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d lid 1 van de Wet Vpb. Dat artikel blijft van toepassing zolang er uit hoofde van het immaterieel activum voordelen te onderkennen zijn. Na het boekjaar 2020 is het overgangsrecht niet langer van toepassing, en eindigt de toepassing van de Innovatiebox.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en is eveneens van toepassing voor de jaren 2018 en 2019, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.