Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox inzake de verkoop van haar immateriële vaste activa. Er loopt nog een vaststellingsovereenkomst tot en met boekjaar 2020/2021, maar daarin is geen zekerheid gegeven over eventuele verkopen van immateriële activa.
Feiten
X is een agrarische onderneming met [75 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 26 miljoen – € 51 miljoen]. Het verzoek om toepassing van de Innovatiebox ziet op de voordelen die zijn behaald met de verkoop van de immateriële vaste activa aan een niet gelieerde buitenlandse onderneming. De kwalificerende EBIT bestaat tot het moment van verkoop van de immateriële vaste activa uit royalty-ontvangsten en bedraagt in de jaren 2016 tot en met 2020 jaarlijks [€ 0,5 miljoen – € 2 miljoen]. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (m.b.t. productie en routinematige sales-activiteiten) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (str ategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D- afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks WBSO-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2020 gemiddeld [1.000 -5.000] toegekende en gerealiseerde WBSO-uren per jaar. Bij de WBSO-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [1 – 5 ] R&D medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 0,1 miljoen – € 1 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. X beschikt tevens over diverse kwekersrechten. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode inzake de verkoop van de immateriële vaste activa.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de art. 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in art. 34d lid 1 van de Wet Vpb. Voorts zijn het Besluit d.d. 6 december 2018 (Staatscourant 2018 nr. 68661 20 december 2018) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit d.d. 19 juni 2019 (nr. 2019/13003), par. 3 van het Besluit d.d. 9 mei 2017 (nr. 2017-1209) en de Regeling d.d. 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528, gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Staatscourant 2019, 69810) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die hoger is dan € 250.000.
000.
3. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. Daarnaast zijn voor deze activa kwekersrechten verleend.
4. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de verkoop behaalde kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de individuele immateriële activa.
5. Het aan de kwalificerende immateriële activa in de verkooptransactie toerekenbare gedeelte van de netto verkoopopbrengst, na toerekening van nog niet ingelopen voortbrengingskosten wordt daarbij toegerekend aan artikel art 12b van de Wet Vpb.
6. Bij de bepaling van de netto verkoopopbrengst wordt rekening gehouden met toerekenbare kosten uit hoofde van de verkoop.
7. De netto verkoopopbrengst inzake de immateriële vaste activa wordt vervolgens gealloceerd op basis van het relatieve belang van de kwalificerende immateriële activa in de verkooptransactie, zoals dat o.a. is af te leiden uit de respectievelijke royalty- opbrengsten.
8. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [>60%] van de netto verkoopopbrengst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Omdat slechts het immaterieel actief sec wordt verkocht (en niet de onderneming als zodanig) bestaan de verkochte “functies” alleen uit de innovatieve functie en de corporate excellence functie. De in verband met de verkoop nog niet ingehaalde voortbrengingskosten zijn in mindering gebracht op de innovatieve EBIT inzake de verkoop en als zodanig dus onder het reguliere tarief belast.
9. De resterende operationele winst van [<40%] is toerekenbaar aan Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Indien en voor zover later er later kosten opkomen uit hoofde van de verkooptransactie, zullen deze op dezelfde wijze in de heffing worden betrokken als de daarmee behaalde voordelen.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over de looptijd het boekjaar waarin de verkoop heeft plaatsgevonden, zijnde 2019/2020.