rul-20210323-ibox-000003

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2016. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2018.

Feiten

X is een agrarische onderneming met [301 – 500] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt voornamelijk behaald met eigen producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. Een deel van de omzet wordt behaald met producten waarbij geen eigen kwalificerende technologie wordt toegepast. Fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van Business Unit Y, waar de ontwikkelactiviteiten ten behoeve van deze Business Unit plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X heeft transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die o.a. de producten van X wereldwijd verkopen of produceren. Daarnaast heeft X jaarlijks R&D-werkzaamheden uitbesteed aan een tweetal gelieerde vennootschappen. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (m.b.t. productie en logistiek) heeft X ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor jaarlijks WBSO-verklaringen worden verkregen met over de periode 2017 tot en met 2019 gemiddeld [20.000 – 50.000] toegekende en gerealiseerde WBSO-uren per jaar. Bij de WBSO-activiteiten zijn over die periode gemiddeld [11 – 20] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over diezelfde periode gemiddeld jaarlijks [€ 1 miljoen – € 5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [5%-10%] van de omzet van Y. De succesvol afgeronde WBSO-projecten hebben geleid tot meerdere aangevraagde en verleende kwekersrechten. Er zijn thans ook kwekersrechten in aanvraag. X is voor haar specifieke marktgebied één van de Europese marktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een structureel hoge winstgevendheid van de onderneming. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode voor de activiteiten van Business Unit Y.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb. Voorts zijn het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde kwekersrechten.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de innovatieve productgroep Business Unit Y, aangezien de immateriële activa worden verwerkt in de kwalificerende producten en daarmee samenhangende activa ex artikel 12ba, lid 1, onderdeel b, onder 8˚ van de Wet Vpb, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Nu er maar één productgroep is, valt het aggregatieniveau daarmee valt samen met de fiscale EBIT van Y. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om in lijn met paragraaf 4.6 van het Besluit van 6 december 2018 de afpelmethode te hanteren. Daarbij zal de fiscale kwalificerende operationele winst (de EBIT) van de desbetreffende vennootschappen uit de fiscale eenheid, die samen Business Unit Y vormen, als startpunt worden genomen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten (in dit geval de opbrengst uit de productie- en handelsactiviteiten van producten welke niet met WBSO en kwekersrechten zijn voortgebracht). Deze niet- kwalificerende activiteiten vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. Daarna wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functies betreffen productie-, conversie- en logistieke-activiteiten, waarvoor een kosten gerelateerde beloning van [6%-10%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich o.a. in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal WBSO-uren en de R&D afdeling. Voorts is sprake van unieke immateriële activa hetgeen blijkt uit de portefeuille kwekersrechten. Tenslotte is er het verband tussen de zelf ontwikkelde immateriële activa, als bepalende factor, en de hoge winstgevendheid.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [46% – 60%] van de resterende operationele winst van Y door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige resterende operationele winst ter grootte van [40% – 54%] is toerekenbaar aan de overige kernfuncties, te weten Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Omdat de Innovatiebox per Business Unit wordt toegepast, wordt de Nexus-correctie ook per Business Unit berekend. Dit breukdeel is voor de vier boekjaren jaren voorafgaand aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017, met inachtneming van artikel 34d, leden 3 en 4, van de Wet Vpb 1969, vastgesteld op
1.
13. Er is voorts sprake van in het verleden gekochte immateriële activa. Daarmee wordt jaarlijks rekening gehouden bij de bepaling welk deel van de operationele winst van Y toegerekend kan worden aan artikel 12b van de Wet Vpb.
14. Artikel 34d lid 1 van de Wet Vpb blijft tot en met boekjaar 2020 van toepassing op immateriële activa voor zover die zijn voortgebracht voor 1 juli
2016. Indien en voor zover er daarna uit hoofde van die immateriële activa voordelen te onderkennen zijn, zal worden voldaan aan de eisen van resp. artikel 34d lid 2 van de Wet Vpb dan wel de eisen van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2017.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing voor de jaren 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.