Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2019 tot en met 2023, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2018. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn ingediend tot en met 2018.
Feiten
X is een industriële, handels- en dienstverlenende onderneming met [151 – 300] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 16 miljoen – € 50 miljoen]. X is opgericht in de jaren 90. X houdt ook aandelen in buitenlandse dochterv ennootschappen. De aandelen in X worden gehouden door Nederlandse houdstervennootschappen. Het doel van het concern is om binnenlandse en buitenlandse opdrachtgevers zorg uit handen te nemen door de inzet van door X ontwikkelde innovatieve productiemiddelen, al dan niet met eigen personeel. Dit leidt tot een significante efficiëntieverhoging en kostenbesparing bij de opdrachtgevers van X. Indien de productiemiddelen op locatie van de opdrachtgever zelf worden geëxploiteerd bestaat de vergoeding voor X uit een bedrag per geproduceerd product. Deze vergoeding is afhankelijk van het middels de inzet van de productiemiddelen gerealiseerde rendement. Daarnaast worden ook alleen de productiemiddelen ter beschikking gesteld. In dat geval ontvangt X een vergoeding voor rente, aflossing, administratie en onderhoud van de productiemiddelen en een royalty voor het gebruik van de technologie en knowhow die door X ter beschikking wordt gesteld. Naast de inzet van productiemiddelen en personeel verricht X ook handelsactiviteiten. X is entrepreneur en eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa welke jaarlijks worden doorontwikkeld. R&D is dan ook een kernfunctie binnen de onderneming van X. Ter zake van de voortgebrachte immateriële activa heeft X in het verleden een octrooi gekregen. In een eerdere afspraak tussen de Belastingdienst en X is geconcludeerd dat de EBIT die betrekking heeft op de eigen exploitatie van de productiemiddelen voor een gedeelte van [16%- 30%] kan worden toegerekend aan art. 12b van de Wet Vpb en dat de ontvangen royalty’s voor een gedeelte van [>60 %] kunnen worden toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Deze eerdere afspraak had een looptijd t/m 2018. Tijdens een controle is gebleken dat het octrooi eind 2015 – eerder dan voorzien – is verlopen, dat sindsdien geen nieuw octrooi is verleend of aangevraagd en dat t/m 2017 geen WBSO is verkregen. Vanaf 2018 is wel weer sprake van WBSO. Met X heeft vooroverleg plaatsgevonden over de toepassing van de Innovatiebox voor de periode 2019 tot en met 2023.
Rechtskader
Het verzoek om vooroverleg ziet op de toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in art. 34d lid 1 en 2 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: “Vpb”). Voorts zijn het Besluit d.d. 6 december 2018 (Staatscourant 2018 nr. 68661 20 december 2018) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit d.d. 19 juni 2019 (nr. 2019/13003), par. 3 van het Besluit d.d. 9 mei 2017 (nr. 2017-1209) en de Regeling d.d. 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528, gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Staatscourant 2019, 69810) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van voor 1 juli 2016 zelf voortgebrachte immateriële activa als bedoeld in artikel 12b (oud), lid 1 van de Wet Vpb, welke voldoen aan de voorwaarden van artikel 12b (oud), lid 2 van de Wet Vpb en die met ingang van 1 januari 2017 voldoen aan de voorwaarden van art. 34d lid 1, en met ingang van 1 januari 2021 aan de voorwaarden van art. 34d lid 2 van de Wet Vpb. De betreffende immateriële activa vallen niet onder de uitzonderingen opgenomen in artikel 12b (oud), lid 4 van de Wet Vpb.
5. X heeft vanaf 2016 niet langer nieuwe kwalificerende immateriële activa voortgebracht, die voldoen aan de voorwaarden van art. 12b (oud) van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016 dan wel aan de voorwaarden van art. 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2017, dit in verband met het ontbreken van een “tweede toegangsticket” in de zin van artikel 12ba lid 1 sub b van de Wet Vpb.
6. Doordat met ingang van 2016 niet langer door X kwalificerende immateriële activa zijn voortgebracht, is met ingang van 2016 sprake van uitgroei. Achtergrond van deze uitgroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa welke zijn gereedgekomen voor 1 januari
2016. De uitgroei is een afspiegeling van de mate waarin de gereedgekomen kwalificerende immateriële activa aan de winst bijdragen en is afgeleid van de resterende levensduur van deze activa. Op basis hiervan is een uitgroei bepaald van [>7 jaar], waarbij rekening is gehouden met de in de vorige vaststellingsovereenkomst vastgelegde ingroei.
7. De uitgroei wordt toegepast na de toerekening van voordelen die conform de systematiek van de vorige vaststellingsovereenkomst worden berekend. Deze wijze van toerekening heeft exclusief betekenis voor de toepassing van deze afspraak.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing op het jaar 2016 en de nog openstaande jaren 2017 en 2018, w aarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.