rul-20200707-ibox-000004

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2017/2018 tot en met 2020/2021, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2019/2020, welke met ingang van boekjaar 2017/2018 is vervallen als gevolg van een wetswijziging.

Feiten

X is een dienstverlenende onderneming met [151 – 300] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. X heeft een R&D-afdeling en heeft immateriële activa voortgebracht waarvoor WBSO-verklaringen worden verkregen. Daarnaast zijn er patenten verkregen. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per activum methode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in art. 34d van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Besluit d.d. 1 september 2014 (BLKB2014/1054M), het Besluit d.d. 6 december 2018 (Staatscourant 2018 nr. 68661 20 december 2018) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit d.d. 19 juni 2019 (nr. 2019/13003), par. 3 van het Besluit d.d. 9 mei 2017 (nr. 2017-1209) en de Regeling d.d. 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528 gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019- 0000199975, Staatscourant 2019, 69810) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b (oud) lid 1 van de Wet Vpb, welke voldoen aan de voorwaarden van artikel 12b (oud), lid 2 van de Wet Vpb. Terzake van deze immateriële activa zijn aan X ofwel octrooien verleend, en daarnaast zijn deze activa voor 1 juli 2016 zijn voortgevloeid uit werkzaamheden waarvoor S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X.
3. Door X is op de meest passende wijze bepaald wat de uit de kwalificerende immateriële activa voortvloeiende voordelen zijn. Bij bepaling van de voordelen is het verzoek van X gevolgd om (in lijn met het Besluit d.d. 1 september 2014, onderdeel 6.3.4) de afpelmethode te hanteren en de operationele winst (de EBIT) die toerekenbaar is aan het innovatieve bedrijfsmiddel als startpunt te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen. –Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox. –Vervolgens wordt een gedeelte van [46 % – 60%] van de resterende operationele winst door X toegerekend aan artikel 12b (oud) van de Wet Vpb. Deze allocatie is gebaseerd op een relatieve weging van de onderkende kernfuncties (waaronder R&D, Corporate Excellence en Sales). Daarbij is aansluiting gezocht bij de functionaliteit van X, zoals die o.a. tot uiting komt in de positie van R&D in de onderneming en de voorziene ontwikkelingen daarin, het aantal en de kwaliteit van de WBSO-FTE en de absolute en relatieve hoogte en ontwikkeling van operationele (al dan niet gekapitaliseerde) R&D- kosten. Deze winstsplitsing is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over het boekjaar 2017/2018 tot en met het boekjaar 2019.