rul-20191017-ibox-000004

Aanleiding

X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2022 aansluitend op een eerdere afspraak tot en met het boekjaar 2016/2017.

Feiten

X is een industriële onderneming met [151 – 300] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. X heeft een R&D afdeling en brengt immateriële activa voort waarvoor WBSO verklaringen worden verkregen. Daarnaast zijn er zowel patenten verkregen als ook andere kwalificerende rechten. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activum methode.

Rechtskader

Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de art. 12b t/m 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van de overgangsrecht als bedoeld in art. 34d lid 1 van de Wet Vpb. Voorts zijn het Besluit d.d. 6 december 2018 (Staatscourant 2018 nr. 68661 20 december 2018) inzake de toepassing van de Innovatiebox, het Besluit d.d. 19 juni 2019 (nr. 2019/13003), par. 3 van het Besluit d.d. 9 mei 2017 (nr. 2017-1209) en de Regeling d.d. 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2017 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, lid 2, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk of hoger is dan € 250.000.
000.
3. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O- verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is tevens sprake van octrooien en andere rechten als genoemd in artikel 12ba lid 1 onderdeel b van de Wet Vpb.
4. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Bij bepaling van de voordelen is het verzoek van X gevolgd om in lijn met par. 4.6 van het Besluit d.d. 6 december 2018 de per-activum methode te hanteren en de fiscale operationele winst (de EBIT) per product als startpunt te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten. De vaststelling van het voordeel is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen. –Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox. –Vervolgens wordt per activum een gedeelte van [16 % – 30%] dan wel [31 % – 45%] van de resterende operationele winst door X toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Deze allocatie is gebaseerd op een relatieve weging van de onderkende kernfuncties (waaronder R&D en Marketing en Sales). Daarbij is aansluiting gezocht bij de functionaliteit van X, zoals die o.a. tot uiting komt in de positie van R&D in de onderneming, het aantal en de kwaliteit van de WBSO FTE en de absolute en relatieve hoogte en ontwikkeling van operationele (al dan niet gekapitaliseerde) R&D kosten. Deze winstsplitsing is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
5. Er is geen sprake van uitbestede R&D werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Evenmin is sprake van gekochte immateriële activa.
6. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d Wet Vpb wordt aangesloten bij het moment van gereedkoming van het activum. Het overgangsrecht ex artikel 34d lid 1 Wet Vpb is van toepassing op voordelen van immateriële activa die gereedgekomen zijn voor 1 juli 2016, mits er sprake is van voordelen uit hoofde van dat immateriële activum. Na 30 juni 2021 zullen deze immateriële activa voldoen aan de eisen van artikel 12b Wet Vpb, zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2017.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2022, en is van overeenkomstige toepassing voor de boekjaren 2017/2018 en 2018/2019.