De deelnemingsvrijstelling is één van de zogenaamde kroonjuwelen van het Nederlandse belastingstelsel. De deelnemingsvrijstelling betreft een vrijstelling van dividenden en vervreemdingswinsten en -verliezen op kwalificerende aandelenbelangen gehouden door belastingplichtige lichamen. De deelnemingsvrijstelling beoogt dubbele belastingheffing over inkomsten te voorkomen op basis van het kapitaalimportneutraliteitbeginsel.
Kapitaalimportneutraliteit en kapitaalexportneutraliteit
Bij kapitaalimportneutraliteit in het kader van de deelnemingsvrijstelling is het idee dat een Nederlandse investeerder in een bepaald buitenland niet zwaarder moet worden belast dan een lokale speler. Verschillende andere landen passen het kapitaalexportneutraliteitbeginsel toe. Dan is het idee dat het niet moet uitmaken of je in het binnen- of het buitenland investeert. In een dergelijk geval wordt doorgaans geen vrijstelling verleend, maar eerder een mogelijkheid tot het verrekenen van buitenlandse belasting om uiteindelijk niet lager te worden belast dan puur binnenlandse investeringen.
De deelnemingsvrijstelling is geregeld in artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”). De deelnemingsvrijstelling is niet zondermeer op elk aandelenbelang van toepassing. Als de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is zijn inkomsten en winsten in beginsel belast tegen het normale tarief (25,8%, artikel 22 Wet Vpb) en zijn verliezen aftrekbaar.
Aan de toepassing van de deelnemingsvrijstelling zijn verschillende voorwaarden verbonden. Zo moet sprake zijn van een kwalificerend belang. Dit wordt geregeld in het tweede tot en met het vijfde lid van artikel 13. In algemene zin is sprake van een kwalificerend belang indien het een belang betreft van tenminste vijf procent in een aandelenvennootschap (zoals een besloten of naamloze vennootschap) of een soortgelijk lichaam.
Een aandelenvennootschap of een soortgelijk lichaam
Het beoordelen of sprake is van een aandelenvennootschap of een soortgelijk lichaam wordt het kwalificeren van een entiteit genoemd. In algemene zin wordt onderscheid gemaakt tussen transparante en niet-transparante entiteiten gemaakt. Bij een transparante entiteit is de entiteit zelf niet belastingplichtig over zijn inkomsten, maar zijn de achterliggers/investeerders belastingplichtig. Bij een non-transparant lichaam, is het kichaam zelf belastingplichtig. Vervolgens kan er nog een onderscheid worden gemaakt tussen lichamen waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld en lichamen waarbij dat niet het geval is. In algemene zin is sprake van een aandeel indien de rechten ten aanzien van een entiteit (winstrecht, stemrecht, etc) niet persoonlijk zijn, maar zijn gekoppeld aan een ‘eenheid’ die daadwerkelijk of virtueel kan worden overgedragen; een aandeel. Kwalificatie vindt plaats aan de hand van het kwalificatiebesluit. Er is ook een lijst met eerder gekwalificeerde lichamen (hier), en er zijn verschillende kennisgroepstandpunten over de kwalificatie van lichamen (zoek ‘kennisgroepstandpunten’, ‘Kennisgroep Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen’).
De deelnemingsvrijstelling vindt slechts toepassing indien (i) óf het belang wordt gehouden in het kader van een onderneming (motieftoets), (ii) óf het belang als belegging wordt gehouden maar (a) het lichaam waarin het belang wordt gehouden voldoende belast is (reële heffingtoets), of (b) de bezittingen van het lichaam doorgaans bestaan voor minder dan 50% bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen (bezittingentoets). Door deze voorwaarden te stellen wordt beoogd de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing te laten zijn op (hyper)mobiel laagbelast kapitaal (zoals geld, groepsvorderingen, merkenrechten, etc).
Om te beoordelen of een belang wordt gehouden in het kader van een onderneming wordt gekeken naar het ‘grotere plaatje’, o.a. houden de activiteiten van de deelneming verband met de activiteiten van de aandeelhouder. Zo zal een belang in een vennootschap die een frietkraam exploiteert wellicht wel kunnen worden toegerekend aan de onderneming van een vennootschap die aan aardappelverwerkingsbedrijf heeft, maar wellicht niet kunnen worden toegerekend aan de onderneming van een vennootschap die zich bezighoudt met het geven van belastingadvies.
Onderscheid ondernemen en beleggen
Het onderscheid tussen ondernemen en beleggen is van groot belang in de Nederlandse fiscaliteit. Zo is een ondernemer ten aanzien van inkomsten uit zijn onderneming belast in box 1, terwijl beleggingen worden belast in box 3. Ondernemingsvermogen kan de ‘bedrijfsopvolgingsregeling’ deelachtig zijn in de inkomstenbelasting (uitstel van heffing) en de erf- en schenkbelasting (conditionele vrijstelling). Wanneer we spreken van een onderneming is sprake van een bundeling van kapitaal en arbeid die deelneemt aan het economisch verkeer met een (geobjectiveerd) oogmerk op een resultaat te behalen dat het resultaat te verwachten met passief beleggen overstijgt. Naar mijn mening is het kernonderscheid tussen ondernemen en beleggen de kwaliteit van de betrokken arbeid die het behalen van een hoger rendement mogelijk maakt.
Bij de beoordeling of wordt voldaan aan de reële heffingtoets wordt in feite (slechts) beoordeeld of de vennootschap waarin het belang wordt gehouden belast is tegen een effectief tarief van 10%. Effectief betekent in vergelijking tot hoe het zou zijn belast in Nederland. De beoordeling van de effectieve heffing is vrij ingewikkeld omdat vaak een goede kennis van de feiten en omstandigheden op het niveau van de vennootschap waarin het belang wordt gehouden is vereist, alsmede inhoudelijke kennis van het lokale belastingsysteem.
Bij de beoordeling of wordt voldaan aan de bezittingentoets moet worden vastgesteld of 50% of meer van de geaggregeerde bezittingen (dus zowel de bezittingen van de vennootschap waarin het belang wordt gehouden, als de bezittingen van vennootschappen waarin een indirect belang wordt gehouden) behoren tot een onderneming en/of voldoende worden belast.
Geef een reactie