rul-20241015-ibox-000008

Aanleiding

X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2022 tot en met 2027. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met 2022.

Feiten

X is een industriële onderneming met [75 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt met ingang van 2022 behaald met eigen producten waarin (gepatenteerde) procestechnologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. X verricht transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten van X wereldwijd verkopen. Daarnaast verricht X met ingang van 2022 R&D- werkzaamheden in samenwerking met een gelieerde vennootschap middels een cost contribution agreement. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Productie, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor sedert 2022 S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2022 tot en met 2023 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over diezelfde periode gemiddeld [11 – 20] medewerkers betrokken. X is voornemens haar S&O-activiteiten aanzienlijk uit te breiden. De S&O-projecten hebben geleid tot meerdere verleende patenten. De patenten zien in hoofdzaak op procestechnologie. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Rechtskader

X is een industriële onderneming met [75 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt met ingang van 2022 behaald met eigen producten waarin (gepatenteerde) procestechnologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. X verricht transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten van X wereldwijd verkopen. Daarnaast verricht X met ingang van 2022 R&D- werkzaamheden in samenwerking met een gelieerde vennootschap middels een cost contribution agreement. De aandelen in X worden voor meer dan 25% gehouden door een buitenlandse moedermaatschappij. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Productie, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor sedert 2022 S&O-verklaringen worden verkregen met over de periode 2022 tot en met 2023 gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over diezelfde periode gemiddeld [11 – 20] medewerkers betrokken. X is voornemens haar S&O-activiteiten aanzienlijk uit te breiden. De S&O-projecten hebben geleid tot meerdere verleende patenten. De patenten zien in hoofdzaak op procestechnologie. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2023 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto- omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende patenten.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winst (EBIT) van X, aangezien de immateriële activa worden verwerkt in de kwalificerende producten, en een lager aggregatieniveau derhalve niet mogelijk is gebleken. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is deze functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de afpelmethode te hanteren en de fiscale EBIT van X als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. De EBIT wordt gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in het aantal medewerkers dat betrokken is bij de R&D-activiteiten in verhouding tot het aantal medewerkers dat betrokken is bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen blijkt uit de patent-portefeuille, maar ook uit het volwaardig kunnen participeren in onderzoeksprojecten met hoogwaardige kennisinstellingen.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat voor de jaren 2022 en 2023 een gedeelte van [< 15%] van de operationele winst door X wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. Voor de jaren 2024 en verder wordt de hoogte van deze toerekening ontleend aan een bij het feitencomplex passende staffel die gebaseerd is op de hoeveelheid toegekende en (aansluitend) gerealiseerde S&O-uren. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales, Productie en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
11. Voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb wordt een ingroei gehanteerd. Achtergrond van deze ingroei is de aanwezigheid van voordelen welke toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn voortgebracht voor 1 januari 2022, waarvoor geen S&O- verklaringen zijn verkregen. De ingroei is een afspiegeling van de mate waarin de voortgebrachte kwalificerende immateriële activa aan de winst gaan bijdragen en is afgeleid van de economische levensduur van deze activa van [3,1 – 5] jaar.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 en is van overeenkomstige toepassing in het jaar 2022, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.