8 augustus 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 5 nieuwe kennisgroepstandpunten. In kennisgroepstandpunt #5 heeft de KG Bijzondere winstbepalingen Vpb erg veel tekst nodig om een simpel juridisch signaalwoord voor delegatie - te weten: krachtens - uit te leggen. Dank voor het lezen!

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#1

Aanleiding: Een in Nederland wonende werknemer maakt gebruik van de 30%-regeling. Het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de 30%- vergoeding bedragen samen 200.000. Van dit loon komt 25% ter heffing toe aan een ander land op grond van een belastingverdrag.

De grondslag voor de 30%-regeling, zonder rekening te houden met de voorkoming van dubbele belasting, bedraagt 200.000. De 30%-vergoeding bedraagt dan 60.000. Voor 50.000 (25% van 200.000) bestaat echter recht op voorkoming van dubbele belasting. De 30%-vergoeding bedraagt, rekening houdend met de voorkoming van dubbele belasting, dan 45.000, zijnde 30% van 150.000.

Vraag: Doet de inhoudingsplichtige een juiste aangifte loonheffingen als bij de vaststelling van de 30%-vergoeding geen rekening wordt gehouden met het recht op voorkoming van dubbele belasting en de 30%-vergoeding wordt vastgesteld op 60.000?

Antwoord: Nee. Op grond van artikel 10ea, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965) bedraagt het in de loonaangifte in aanmerking te nemen loon uit tegenwoordige dienstbetrekking 155.000 (200.000 minus 45.000 (30%- vergoeding)). Er bestaat recht op voorkoming van dubbele belasting voor 50.000.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Successiewet

#2

Aanleiding: A overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Hij laat na zijn echtgenoot (B) en twee kinderen, zodat de wettelijke verdeling van toepassing is. De nalatenschap van A bevat onder meer een woning welke voor toepassing van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) wordt gewaardeerd op de WOZ-waarde. Als gevolg daarvan zijn de onderbedelingsvorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenoot bij het eerste overlijden fiscaal ook gewaardeerd op basis van de WOZ-waarde. De waarde in het economische verkeer van de woning is echter hoger dan de WOZ-waarde, waardoor de civiele waarde van de vorderingen van de kinderen hoger is dan de fiscale waarde. B overlijdt een jaar later. In de aangifte erfbelasting van B wordt aangegeven een overbedelingsschuld van B aan de kinderen welke gelijk is aan de (hogere) civiele waarde.

Vraag: Moet de overbedelingsschuld van de langstlevende bij diens overlijden worden bepaald aan de hand van het waarderingsvoorschrift voor woningen van artikel 21, vijfde lid, SW 1956 (WOZ-waarde)?

Antwoord: Nee. Het waarderingsvoorschrift voor woningen (WOZ-waarde) geldt niet voor de waardebepaling van de overbedelingsschuld van de langstlevende partner bij diens overlijden (ook wel het "tweede overlijden" genoemd). Dit geldt ook voor andere (fiscale) waarderingsvoorschriften van artikel 21 SW 1956, zoals die voor effecten en verhuurde woningen.
De waarde van de overbedelingsschuld wordt bij het tweede overlijden bepaald aan de hand van de waarde in het economische verkeer (de civiele waarde).

#3

Aanleiding: Tot de nalatenschap van erflater behoort een woning. De erfgenamen zijn van mening dat de WOZ-waarde voor het overlijdensjaar te hoog is vastgesteld, en komen -buiten de bezwaartermijn- bij de betreffende gemeente in bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Uit een nadere taxatie blijkt dat de WOZ-waarde inderdaad te hoog is vastgesteld. De erfgenamen hebben echter niet tijdig bezwaar gemaakt, waardoor de WOZ-beschikking voor het overlijdensjaar onherroepelijk vast staat. Omdat de nadere taxatiewaarde niet ten minste 20% lager is dan de te hoog vastgestelde waarde, blijft de oorspronkelijke (lees: formele) WOZ-waarde op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken in stand. Er volgt geen herziene WOZ-beschikking. De WOZ-waarde van het jaar na het overlijdensjaar is hoger dan de WOZ-waarde voor het overlijdensjaar.

Vraag: Kan een woning voor een ander (lager) bedrag in de heffing worden betrokken als de gemeente aangeeft dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld, maar op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet waardering onroerende zaken geen nieuwe (formele) WOZ-beschikking afgeeft?

Antwoord: Nee, voor toepassing van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde welke door de gemeente is vastgesteld bij beschikking. De aangewezen weg is dat de erfgenamen om een "nieuwe" (voor bezwaar vatbare) WOZ-beschikking verzoeken op de voet van artikel 26 Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Aan het indienen van een dergelijk verzoek is geen termijn gesteld. De gemeente kan ook uit eigen beweging zo'n WOZ-beschikking afgeven.

De inspecteur schenk- en erfbelasting stelt de waarde niet zelfstandig op een lagere waarde vast, dan de waarde van de WOZ-beschikking.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#4

Aanleiding: A schenkt bij onderhandse akte een vordering op zichzelf aan kind B (schuldigerkenning uit vrijgevigheid). De hoofdsom is (uiterlijk) opeisbaar bij het overlijden van A, maar ook als A wordt opgenomen in een verzorgingshuis.

Vraag: Is sprake van een schenking ter zake des doods indien de begiftigde een bij een schuldigerkenning uit vrijgevigheid geschonken bedrag, zowel kan opeisen bij overlijden van schenker als bij opname van schenker in een verzorgingshuis?

Antwoord: Ja, er is sprake van een schenking ter zake des doods als deze de strekking heeft pas uitgevoerd te worden na het overlijden van de schenker (artikel 7:177 Burgerlijk Wetboek; hierna: BW). Deze strekking verandert niet door een vangnet-bepaling, zoals een aanvullende opeisbaarheidsgrond bij opname in een verzorgingshuis, in de onderhandse akte op te nemen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Bijzondere winstbepalingen Vpb

#5

Aanleiding: De vraag is opgekomen of de verdeling van een nalatenschap, waartoe het volledige aandelenbelang in een lichaam behoort, ertoe leidt dat de hoofdregel van artikel 20a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) van toepassing is: de verliezen zijn niet meer voorwaarts verrekenbaar.

De feiten van de casus zijn als volgt:
- Erflater houdt alle aandelen in een beleggingsvennootschap A BV.
- A BV beschikt over verrekenbare verliezen in de zin van artikel 20 Wet Vpb 1969.
- In 2020 overlijdt erflater.
- Tot de nalatenschap behoren alle aandelen van A BV. Er zijn drie erfgenamen.
- Op grond van het testament hebben de drie erfgenamen elk een derde aandeel in de aandelen van A BV geërfd.
- In 2023 wordt de nalatenschap verdeeld waarbij alle aandelen A BV worden toegescheiden aan één erfgenaam.
- De andere twee erfgenamen verkrijgen een overbedelingsvordering op de erfgenaam die alle aandelen A BV krijgt toegescheiden.

Vraag: Is de verdeling van de nalatenschap in 2023, waartoe de aandelen A BV behoren, een wijziging in het uiteindelijke belang in A BV die voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht in de zin van artikel 20a, tweede lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969, op grond waarvan de toepassing van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969 achterwege blijft?

Antwoord: Ja. De verdeling van een nalatenschap is civielrechtelijk een verkrijging onder de algemene titel van erfopvolging en kwalificeert daarom tekstueel als een wijziging die "voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht" in de zin van artikel 20a, tweede lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969. Deze grammaticale uitleg vindt ook steun in doel en strekking van de regeling.

Dit betekent dat de verdeling van de nalatenschap in dit geval een belangwijziging is die buiten aanmerking blijft voor de beperking van de verliesverrekening van artikel 20a, eerste lid, Wet Vpb 1969.

Lees het kennisgroepstandpunt.

 

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.