4 juli 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 22 nieuwe kennisgroepstandpunten en een intrekking van een oud kennisgroepstandpunt. Er zit ook een aantal interessante standpunten tussen. 

Standpunten #11 en #12 gaan over de toepassing van artikel 8bd van de Wet vennootschapsbelasting 1969 op respectievelijk inbreng van een onvolwaardige lening door storting waarbij de vordering (vervolgens?) tenietgaat door vermenging en een verrekening van schuld uit stortingsplicht met een onvolwaardige vordering. De redenering van standpunt #11 kan ik niet volgen. Volgens is er voor vermenging een ondeelbaar moment dat wel daadwerkelijk een vermogensbestandeel wordt verkregen.

Kennisgroepstandpunt #10 gaat over aftrekbaarheid van een boeterente als financieringskosten van de eigenwoning. Het betreft een boeterente op lening met een rentevaste periode van 30 jaar, zonder boeteclausule, en een recht te allen tijde af te lossen met de eigen BV. De schuldeiser en schuldenaar komen overeen de rente te wijzigen. De vraag is of een boeterente kan worden afgetrokken. 

In het standpunt wordt verwezen naar zakelijk handelen. Ik vraag me af of ik dat kan lezen als ‘at arm’s length’. Mijn ervaring is dat de Belastingdienst zelf nog wel eens het standpunt wil innemen dat bij een substance over form approach juist wel een boeterente als belaste bate moet worden aangegeven. Mijn ervaring is dat een (hypothecaire) eigenwoninglening bij een bank veelal wel een boeteclausule kent. Een lekker opportunistische Belastingdienst?

Dank voor het lezen!

Verzekeringsproducten & assurantiebelasting

#1

Aanleiding: De belastingplichtige heeft een lijfrente (een lijfrenteverzekering waarbij hij begunstigde is dan wel een lijfrenterekening waarvan hij rekeninghouder is). De lijfrente bereikt in jaar t=0 de einddatum. De belastingplichtige is op dat moment nog in leven. De belastingplichtige is ná de einddatum, maar nog wel in jaar t=0 overleden. Eind jaar t=2 ontvangt de verzekeraar/bank een e-mail van de opvolgende begunstigde met het verzoek de uitkering op haar eigen rekening te storten.

Vraag: Is het verzoek binnen de wettelijke termijn van artikel 3.133, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) ontvangen?

Antwoord: Ja. Na overlijden van de belastingplichtige begint een nieuwe wettelijke termijn, namelijk 31 december van het tweede kalenderjaar na de datum van het overlijden.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: A is verzekeringnemer van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, waarop het Pre-Brede Herwaarderingsregime van toepassing is. De kapitaalverzekering expireert. A koopt met het expiratiekapitaal een direct ingaande lijfrente aan met willekeurige derde B als herroepelijke begunstigde. B is meerderjarig en ongehuwd. B is woonachtig in Nederland.

Vraag: Wat zijn de gevolgen voor de inkomsten belasting?

Antwoord: De lijfrentetermijnen zijn bij B belast als periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.100 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

Lees het kennisgroepstandpunt.

#3

Aanleiding: Een belastingplichtige gaat scheiden en moet aan zijn ex-partner alimentatie betalen (hierna: partneralimentatie). De belastingplichtige wil de partneralimentatie afkopen met een bestaande lijfrente bij zijn eigen besloten vennootschap (hierna: BV), die is ontstaan uit stakingswinst en/of de fiscale oudedagsreserve.

Vraag: Kan de partneralimentatie worden afgekocht met een bestaande lijfrente in de BV zonder dat dit wordt beschouwd als een vervreemding van die lijfrente?

Antwoord: Ja. De ex-partner die de lijfrente krijgt, moet wel een binnenlandse belastingplichtige zijn.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#4

Aanleiding: In onderdeel 6.1.12 van het lijfrentebesluit van 16 mei 2019, nr. 2019-115021, is beschreven op welke wijze de pensioenaangroei wordt gedefinieerd binnen een beschikbare premieregeling.

Vraag: Moet de risicopremie die betrekking heeft op het vooroverlijden worden meegenomen in de totale premie ter bepaling van de pensioenaangroei overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001)?

#5

Aanleiding: Belastingplichtige en zijn partner hebben een invalide (klein)kind. Er wordt een lijfrente afgesloten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Het (klein)kind is op de polis opgenomen als verzekerde en enige begunstigde.

Vragen: 

1. Bij wie zijn de premies voor de lijfrente aftrekbaar, als het (klein)kind als verzekeringnemer is opgenomen?

2. Bij wie zijn de premies voor de lijfrente aftrekbaar, als de (groot)ouder als verzekeringnemer is opgenomen?

3. Is een bancaire variant voor de lijfrente mogelijk?

Antwoorden:

1. De premies zijn aftrekbaar bij de (groot)ouder die als premiebetaler op de polis is opgenomen.

2. De premies zijn aftrekbaar bij de (groot)ouder die als verzekeringnemer op de polis is opgenomen.

3. Nee.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#6

Aanleiding: 

Een foundation verstrekt een studiebeurs aan een student. De foundation (stichting) is opgericht door de eigenaar van het bedrijf (een BV). Doel is het ondersteunen van getalenteerde studenten in hun studie en om op die manier innovatie en vernieuwing in de eigen sector te promoten. De betalingen worden van het bedrijf ontvangen, die handelt in opdracht van de foundation. Het bedrijf handelt hierbij als doorgeefluik voor de foundation.

De student is op geen enkele manier gelieerd aan het bedrijf en is ook niet in dienstbetrekking bij het bedrijf. Voor het verkrijgen van de studiebeurs hoeft geen tegenprestatie te worden geleverd. Er is geen overeenkomst gesloten met de student voor het verkrijgen van de studiebeurs. De student moet een presentatie van het bedrijf bijwonen en om de drie maanden de studievoortgang terugkoppelen. De studiebeurs wordt beëindigd als de studievoortgang onder de maat is.

Vraag: Zijn de door de student uit de studiebeurs ontvangen periodieke uitkeringen in deze situatie belast op grond van afdeling 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), ervan uitgaande dat de periodieke uitkeringen geen loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden vormen?

Antwoord: Ja, in deze situatie zijn de uit de studiebeurs ontvangen periodieke uitkeringen belast.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#7

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft bij een verzekeraar een aanspraak op een lijfrente waarvoor na 31 december 2005 geen premies zijn voldaan. De belastingplichtige wendt de aanspraak aan voor een overbruggingslijfrente als bedoeld in artikel 10a.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De belastingplichtige komt met de verzekeraar een einddatum van de termijnen overeen die in het jaar ligt waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Vragen:

1. Is het in de volgende situaties toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt?

1.1. De belastingplichtige heeft één pensioenregeling waarbij de pensioeningangsdatum op 60 jaar staat.

1.2. De belastingplichtige heeft meerdere pensioenregelingen, waarbij bij één van de regelingen de pensioeningangsdatum op 60 jaar staat.

1.3. De belastingplichtige heeft één pensioenregeling waarbij de pensioeningangsdatum op 65 jaar staat, maar hij is voornemens de pensioeningangsdatum te zijner tijd te vervroegen naar 60 jaar.

2. Wat is het gevolg als de belastingplichtige, nadat de overbruggingslijfrente is ingegaan als bedoeld in situatie A, met de pensioenuitvoerder overeenkomt de pensioeningangsdatum alsnog uit te stellen?

Antwoorden:

1. Voor situaties 1.1. en 1.2. is het toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt.
Voor situatie 1.3. is het niet toegestaan dat de einddatum van de lijfrentetermijnen ligt in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 60 jaar bereikt; de einddatum van de lijfrentetermijnen mag op zijn vroegst liggen in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt.

2. Op het moment dat een overeengekomen pensioeningangsdatum wordt gewijzigd, voldoet de overbruggingslijfrente niet meer aan de voorwaarden van artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.133 Wet IB 2001 wordt de waarde van de lijfrente op dat moment aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en daarmee gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1). In dat geval is revisierente verschuldigd op grond van artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#8

Aanleiding: Belastingplichtige heeft een nabestaandenlijfrente bedongen na het overlijden van haar dochter. De belastingplichtige heeft dertien jaar geleden de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De nabestaandenlijfrente heeft, gelet op artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), een looptijd van 240 maanden (twintig jaar), waarbij de uitkeringen per half jaar achteraf plaatsvinden. De uitkeringen lopen al een jaar. Op grond van artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2°, Wet IB 2001 mag een nabestaandenlijfrente worden bedongen korter dan twintig jaar, aangezien belastingplichtige al de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Belastingplichtige wil de ingegane nabestaandenlijfrente omzetten in een nabestaandenlijfrente met een kortere looptijd.

Vragen:

1. Mag bij de omzetting van de ingegane nabestaandenlijfrente in een nabestaandenlijfrente met een kortere looptijd rekening worden gehouden met de al verstreken uitkeringsduur?

2. Hoe lang moet de looptijd van de uitkeringen van de nieuwe nabestaandenlijfrente minimaal zijn?

Antwoorden:

1. Nee.

2. De looptijd van de uitkeringen moet in deze situatie minimaal zeven jaar zijn.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#9

Aanleiding: De belastingplichtige heeft bij zijn eigen BV een levenslange lijfrente bedongen en inmiddels een leeftijd bereikt die vijf jaar hoger ligt dan de AOW-leeftijd. Omdat de BV vanwege deze langlopende verplichting niet kan worden opgeheven, wil men de lijfrente omzetten in een tijdelijke lijfrente.

Vraag: Kan een ingegane levenslange lijfrente worden omgezet in een tijdelijke oudedagslijfrente onder het regime van de Brede Herwaardering en onder het regime van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Antwoord: Ja. Onder zowel het Brede Herwaarderingsregime als het regime van de Wet IB 2001 is een geruisloze omzetting mogelijk op grond van artikel 3.134 Wet IB 2001. De tijdelijke oudedagslijfrente moet ten minste vijf jaar lopen.

Onroerend goed

#10

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft een woning gekocht, die als eigen woning kwalificeert. Hij financiert de woning met leningen bij de besloten vennootschap (hierna: bv), waarvan hij 100% aandeelhouder is.

In de geldleningsovereenkomst is:

1. een rentevastperiode van 30 jaar opgenomen;

2. geen boeterenteclausule opgenomen; en

3. opgenomen dat de geldnemer het recht heeft om te allen tijde het bedrag van de lening boetevrij geheel of gedeeltelijk af te lossen.

Enkele jaren later zijn de belastingplichtige en de bv overeengekomen dat het rentepercentage wordt gewijzigd. Voor het wijzigen van het rentepercentage brengt de bv boeterente aan de belastingplichtige in rekening. De belastingplichtige was financieel in staat om elders te financieren.

Vraag: Is sprake van (reële) aftrekbare boeterente als in de geldleningsovereenkomst tussen de belastingplichtige en de bv geen boeterenteclausule is overeengekomen en de lening te allen tijde boetevrij kan worden afgelost?

Antwoord: Nee. De boeterente is onder deze omstandigheden niet aftrekbaar.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Bijzondere winstbepalingen Vpb

#11

Aanleiding: De vraag is opgekomen of de inbreng van een onvolwaardige vordering tegen uitgifte van aandelen leidt tot toepassing van artikel 8bd, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). De feiten van de casus zijn als volgt.

A is een voor de vennootschapsbelasting subjectief vrijgesteld lichaam. A heeft een vordering op haar 100%- dochtermaatschappij X BV. De vordering heeft een nominale waarde van € 10 miljoen en een waarde in het economische verkeer van nihil. De vordering wordt door A ingebracht tegen uitgifte van aandelen door X BV. Door deze inbreng gaat de vordering-/schuldverbintenis als gevolg van schuldvermenging teniet.

Vraag: Is de inbreng van een onvolwaardige vordering door een subjectief vrijgesteld lichaam tegen uitgifte van aandelen, als gevolg waarvan schuldvermenging optreedt, een verkrijging waarop artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 bij de verkrijger van toepassing is?

Antwoord: Nee, artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 biedt gezien wettekst en doel en strekking onvoldoende grond voor toepassing op de inbreng van een onvolwaardige vordering door een subjectief vrijgesteld lichaam tegen uitgifte van aandelen, als gevolg waarvan schuldvermenging optreedt.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#12

Aanleiding: De vraag is opgekomen of de omzetting van een onvolwaardige vordering in aandelenkapitaal door verrekening van de vordering met een stortingsverplichting leidt tot toepassing van artikel 8bd, eerste lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). De casus is als volgt.

A BV koopt van een derde alle aandelen in X BV en een vordering op X BV. De koopprijs voor de vordering is € 10 miljoen en de nominale waarde van de vordering is € 100 miljoen. Deze vordering wordt door A BV omgezet in aandelen. Dit vindt plaats doordat X BV aandelen uitgeeft ter grootte van het nominale bedrag van haar schuld aan A BV en deze schuld verrekent met de vordering op A BV tot volstorting van de bij A BV geplaatste aandelen.

Vraag: Is de omzetting van een onvolwaardige vordering in aandelenkapitaal door uitgifte van aandelen en verrekening van de vordering met de stortingsverplichting een verkrijging waarop artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 bij de verkrijger van toepassing is?

Antwoord: Nee, artikel 8bd, eerste lid, Wet Vpb 1969 biedt gezien wettekst en doel en strekking onvoldoende grond voor toepassing op de omzetting van een onvolwaardige vordering in aandelenkapitaal door uitgifte van aandelen en verrekening van de vordering met de stortingsverplichting.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Dividendbelasting & bronbelasting

#13

Aanleiding: Een inhoudingsplichtige heeft een opbrengst aan haar aandeelhouders ter beschikking gesteld en daarop 15% dividendbelasting ingehouden. Hiervan is aangifte dividendbelasting gedaan. Als gevolg van de toepassing van de afdrachtvermindering van artikel 11 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) wordt minder dividendbelasting afgedragen dan is ingehouden.

Vervolgens verzoekt de aandeelhouder op basis van een belastingverdrag om teruggaaf van (een gedeelte van) de dividendbelasting vanwege een lager verdragstarief.

Vraag: Is de hoogte van een teruggaaf van dividendbelasting onder een belastingverdrag afhankelijk van de toepassing van een afdrachtvermindering?

Antwoord: Nee, de hoogte van een teruggaaf van dividendbelasting onder een belastingverdrag is niet afhankelijk van de toepassing van een afdrachtvermindering.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#14

Aanleiding: Een fonds voor gemene rekening dat regulier belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting beschikt over positieve winstreserves.

Het fonds verzoekt op enig moment om als vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: vbi) te worden aangemerkt ingevolge artikel 6a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). Vanaf dat moment lijdt het fonds een verlies dat de winstreserve uit de voornoemde belaste periode[voetnoot 1] overtreft. De winstreserve wordt daardoor dus per saldo negatief.

Wanneer het fonds vervolgens weer winsten behaalt en de winstreserve uiteindelijk per saldo weer positief is, wenst het fonds uitkeringen te doen.

Vraag: Moet een vbi in de zin van artikel 6a Wet Vpb 1969 bij het ter beschikking stellen van een opbrengst dividendbelasting inhouden, indien de vbi:

- nog geen opbrengst ter beschikking heeft gesteld ter grootte van het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting; en

- vanaf het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting verliezen is gaan lijden?

Antwoord: Ja, een vbi in de zin van artikel 6a Wet Vpb 1969 moet dividendbelasting inhouden bij het ter beschikking stellen van een opbrengst, indien zij nog geen opbrengst ter beschikking heeft gesteld ter grootte van het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Het maakt daarbij niet uit dat de vbi verliezen heeft geleden nadat zij is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#15

Aanleiding: Een open commanditaire vennootschap is voornemens kapitaal terug te betalen aan de commanditaire vennoten. Daarbij komt de vraag op of deze teruggaaf van kapitaal belast of onbelast zal zijn.

Vraag: Kan een open commanditaire vennootschap een onbelaste teruggaaf van kapitaal doen met toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) indien er zuivere winst is?

Antwoord: Nee, een open commanditaire vennootschap kan geen onbelaste teruggaaf van kapitaal doen indien er zuivere winst is.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Winstfaciliteiten & firmaproblematiek

#16

Aanleiding: Een aandeelhouder wenst met toepassing van de faciliteit van de geruisloze terugkeer (artikel 14c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969)) zijn in de BV gedreven onderneming voort te zetten in de IB-sfeer. Omdat hij al een eenmanszaak heeft die vergelijkbare activiteiten heeft, zullen de ondernemingen na terugkeer één onderneming vormen.

Op de balans van de BV staat een als zakelijk beoordeelde vordering op de eenmanszaak.

Vraag: Mag het voordeel uit aanmerkelijk belang voor zover dat betrekking heeft op de waarde van de vordering met toepassing van artikel 4.42a van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden doorgeschoven?

Antwoord: Ja, het voordeel uit aanmerkelijk belang dat toerekenbaar is aan de waarde van de vordering van de BV op de eenmanszaak mag met toepassing van artikel 4.42a Wet IB 2001 worden doorgeschoven. Het feit dat de vordering na terugkeer door vermenging teniet gaat doet daar niet aan af. Doorslaggevend is dat de waarde van de vordering na terugkeer niet naar het privévermogen gaat, maar leidt tot een verhoging van het ondernemingsvermogen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

IBR Vpb & winst

#17

Aanleiding: Een Nederlandse vennootschap (BV X) levert technische diensten aan afnemers in Brazilië. Brazilië heft geen belasting op de vergoeding voor die diensten, maar had dit wel mogen doen op grond van het Verdrag Nederland-Brazilië 1990 (hierna: het Verdrag). Op grond van artikel 23, vierde lid, onderdeel c, Verdrag wordt de in Brazilië betaalde belasting geacht 20% te bedragen (tax sparing credit). BV X wil deze fictieve Braziliaanse bronheffing niet verrekenen maar als kosten ten laste van haar Nederlandse belastbare winst brengen.

Vraag: Mag BV X de fictieve Braziliaans bronbelasting als kosten in aftrek brengen?

Antwoord: Nee, BV X mag de fictieve Braziliaanse bronbelasting niet als kosten in aftrek brengen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Successiewet

#18

Aanleiding: A en B zijn gehuwd en hebben één kind: C. C was gehuwd met D. Dit huwelijk is geëindigd door echtscheiding. Enkele jaren daarna overlijdt B. D verkrijgt een legaat uit de nalatenschap van B.

Vragen:

1. Welk tarief is van toepassing op de verkrijging door een ex-schoonkind?

2. Welke vrijstelling is van toepassing op de verkrijging door een ex-schoonkind?

Antwoorden:

1. Op de verkrijging door een ex-schoonkind is tariefgroep I van artikel 24 van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) van toepassing als het huwelijk met het kind eindigde door overlijden. Op de verkrijging door het ex- schoonkind is tariefgroep II van artikel 24 SW 1956 van toepassing als het huwelijk met het kind anders dan door overlijden (meestal: echtscheiding) is geëindigd.

2. Op de verkrijging door een ex-schoonkind is de kindvrijstelling van artikel 32 (erfbelasting) of artikel 33 (schenkbelasting) SW 1956 van toepassing als het huwelijk met het kind eindigde door overlijden. Op de verkrijging door het ex-schoonkind is de vrijstelling voor overige verkrijgers van toepassing als het huwelijk met het kind anders dan door overlijden is geëindigd.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Loonheffing algemeen

#19

Aanleiding: Een in Nederland gevestigde vennootschap (hierna: de werkgever) kent aan werknemers in het kader van hun dienstbetrekking ter beurze genoteerde aandelen om niet toe met een vervreemdingsverbod van 2 jaar. De werkgever is verplicht loonheffingen in te houden en af te dragen over de aandelen op het genietingsmoment.

Vraag: Wat is de waarde van de aandelen voor toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)?

Antwoord: Als de werknemer de aandelen gedurende een periode van 2 jaar rechtens en feitelijk niet kan vervreemden en het hem ook niet is toegestaan de gevolgen van het vervreemdingsverbod geheel of gedeeltelijk te ontlopen (bijvoorbeeld met behulp van optiecontracten), kan de werkgever op grond van een bewijsregel een afwaardering van 10% op de beurskoers hanteren.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#20

Aanleiding: Diverse cao’s bieden werknemers de mogelijkheid aanspraken op verlof mee te nemen naar een nieuwe werkgever zonder dat bij het einde van de dienstbetrekking een uitkering in geld volgt. De oude werkgever maakt daarbij een geldbedrag over aan de nieuwe werkgever, zodat de nieuwe werkgever het loon bij verlofopname kan doorbetalen.

Vragen:

1. Is het op grond van het arbeidsrecht mogelijk om aanspraken op (geheel of gedeeltelijk betaalde) verlofuren mee te nemen naar een nieuwe werkgever?

2. Is sprake van een fiscaal genietingsmoment wanneer de werknemer ervoor kiest om bij het einde van de dienstbetrekking zijn verlofrechten in uren en in geld mee te nemen naar een nieuwe werkgever?

Antwoorden: 

1. Ja, arbeidsrechtelijk is het mogelijk om aanspraken op (geheel of gedeeltelijk betaalde) verlofuren mee te nemen naar een nieuwe werkgever.

2. Nee, er is in beginsel geen fiscaal genietingsmoment als aanspraken op geheel of gedeeltelijk betaald verlof in samenspraak én met instemming van de oude en nieuwe werkgever worden overgebracht naar de nieuwe werkgever vóór het einde van de arbeidsovereenkomst.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#21

Aanleiding: Een concern past de concernregeling van artikel 32, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) toe. Het concern bestaat uit circa 800 inhoudingsplichtigen. Vanwege de stijgende inflatie door de energieprijzen heeft het concern eenmalig een tegemoetkoming toegekend aan een bepaalde groep medewerkers. De tegemoetkoming is aangewezen als eindheffingsloon in de zin van artikel 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB.[Voetnoot 1] Hiermee is de vrije ruimte op concernniveau overschreden. Het concern wil de verschuldigde eindheffing over 2022 laten aangeven en afdragen door de inhoudingsplichtige (BV X) die de centrale administratie en consolidatie doet voor de concernonderdelen. BV X heeft de regeling voor het concern in het leven geroepen en draagt eveneens de kosten van de tegemoetkoming. De afdracht van de eindheffing loopt op deze wijze glad met het jaarverslag van deze inhoudingsplichtige en hiermee wordt het beantwoorden van onnodige vragen voorkomen. BV X is niet de inhoudingsplichtige binnen het concern met het hoogste loon in de zin van artikel 32 Wet LB.

Vraag: Kan de inspecteur toestaan dat BV X de verschuldigde eindheffing aangeeft en afdraagt?

Antwoord: Ja, de inspecteur kan dit toestaan op grond van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), mits alle inhoudingsplichtigen van het concern instemmen met deze wijze van aangeven en afdracht van de verschuldigde eindheffing.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#22

Aanleiding: Een student die wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs volgt kan financiële ondersteuning aanvragen bij een profileringsfonds als hij door een bijzondere omstandigheid studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen. Het profileringsfonds is een door het bestuur van een onderwijsinstelling getroffen voorziening voor de financiële ondersteuning van een student, die bij die instelling is ingeschreven. De onderwijsinstelling betaalt de uitkering uit aan de student. Zie artikel 7.51 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Een student komt voor financiële ondersteuning in aanmerking als:
- de student voor de desbetreffende opleiding wettelijk collegegeld is verschuldigd;
- de student aanspraak heeft (gehad) op studiefinanciering [voetnoot 1]; en
- de student de studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen door bijzondere omstandigheden.

Bijzondere omstandigheden zijn onder andere:
- het lidmaatschap van het bestuur van een studentenvereniging, medezeggenschapsraad of opleidingscommissie;
- ziekte of zwangerschap en bevalling; 
- een handicap of chronische ziekte

Vergelijkbare fondsen bestaan overigens ook binnen het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: MBO-studentenfonds). Zie artikel 8.1.5. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

EenuitkeringuiteenprofileringsfondseneenMBO-studentenfondsisvrijgesteldvoordeinkomstenbelasting.Zie artikel 3.104, onder e, van de Wet IB 2001.

Vraag: Is de onderwijsinstelling verplicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst over de uitbetaling van de betreffende uitkeringen op grond van artikel 22a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB)?

Antwoord: Nee, de renseigneringsverplichting van artikel 22a UBIB is niet van toepassing op deze betalingen. Er worden namelijk voor deze betalingen geen werkzaamheden of diensten ten behoeve van de onderwijsinstelling verricht.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Ingetrokken kennisgroepstandpunten

Kennisgroepstandpunt KG:070:2022:18 is ingetrokken en vervangen door KG:070:2023:10 (ruling #9).

Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.