30 april 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 8 nieuwe kennisgroepstandpunten en één update; #9. Twee standpunten over de toepassing van het verdrag met Portugal op een ontslagvergoeding (#6) en een stamrechtuitkering (#7). En een standpunt over de vraag of wadlopen een sport is (#3).

Dank voor het lezen!

Inkomstenbelasting niet-winst

#1

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft in verband met een handicap orthopedisch schoeisel nodig. Orthopedisch schoeisel kan worden aangemerkt als ‘ander’ hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Deze schoenen worden speciaal op maat gemaakt en kunnen niet door anderen worden gebruikt. De kosten van de schoenen worden vergoed op basis van de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Belanghebbende moet hiervoor een wettelijke eigen bijdrage betalen. Deze eigen bijdrage is niet aftrekbaar op grond van artikel 6.18, eerste lid, Wet IB 2001. Belastingplichtige heeft vervoerskosten gemaakt voor het aanmeten en ophalen van de orthopedische schoenen. Daarnaast heeft belastingplichtige vervoerskosten gemaakt voor het ophalen van door een arts voorgeschreven medicijnen (hierna: een farmaceutisch hulpmiddel) bij de apotheek.

Vraag: Kwalificeren vervoerskosten in verband met de aanschaf van een farmaceutisch of ‘ander’ hulpmiddel, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen c en d, Wet IB 2001 als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Antwoord: Ja, de vervoerskosten die belastingplichtige heeft gemaakt in verband met de aanschaf van een farmaceutisch of ‘ander’ hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen c en d, Wet IB 2001, kwalificeren als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Een belastingplichtige bestelt voedingssupplementen die vanuit een ander continent worden opgestuurd naar Nederland. Hierdoor betaalt belastingplichtige verzend-, douane-, en administratiekosten in verband met de bestelling van de voedingssupplementen.

Vragen:

1. Kwalificeren voedingssupplementen als uitgaven voor een farmaceutisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

2. Kwalificeren de verzend-, douane-, en administratiekosten in verband met het bestellen van de voedingssupplementen als uitgaven voor specifieke zorgkosten?

Antwoorden:

1. Als de voedingssupplementen worden voorgeschreven door een arts en deel uitmaken van een medische behandeling kwalificeren de voedingssupplementen als farmaceutisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c, Wet IB 2001.

2. Dit is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de voedingssupplementen kwalificeren als farmaceutisch hulpmiddel. De verzend-, douane- en administratiekosten maken deel uit van de aanschafprijs van de voedingssupplementen en vormen geen afgeleide kosten. Als de voedingssupplementen kwalificeren als farmaceutisch hulpmiddel, kwalificeren ook deze kosten als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Omzetbelasting OVI

#3

Aanleiding: X, een stichting zonder winstoogmerk, organiseert tegen vergoeding oversteektochten in het Waddengebied. De oversteektochten betreffen intensieve wandeltochten, waarbij het gebied van het vaste land wordt overgestoken naar een bepaald Waddeneiland. Deze oversteektochten zijn primair gericht op de sportieve prestatie. Voor deelname is een goede conditie vereist. Delen van de tocht bestaan namelijk uit kwelders, modderige slikvelden, zandbanken en onderweg komen deelnemers meerdere (diepe) doorwaadbare geulen tegen. Afhankelijk van het te bereiken Waddeneiland is de wandeltijd gelet op de werking van de getijden gelegen tussen de vier en zes uur.

Vraag: Zijn de door X georganiseerde oversteektochten aan te merken als beoefening van sport in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968)?

Antwoord: Ja, de door X georganiseerde oversteektochten zijn aan te merken als beoefening van sport in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel e, Wet OB 1968.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Successiewet

#4

Aanleiding: A en B zijn zussen. B heeft één kind: C. A is dus de tante van C. A en C zijn bloedverwanten in de derde graad. A en B wonen samen en voldoen aan alle eisen van artikel 1a van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), zodat zij voor de Successiewet elkaars partner zijn. A overlijdt en heeft C tot erfgenaam benoemd.

Vragen:

1. Welk tarief is van toepassing als twee samenwoners elkaars partner zijn en één iets schenkt of nalaat aan een kind van de andere partner?

2. Welke vrijstelling is van toepassing als twee samenwoners elkaars partner zijn en één iets schenkt of nalaat aan een kind van de andere partner?

Antwoorden:

1. Op de verkrijging door het kind is tariefgroep I van artikel 24 SW 1956 van toepassing als de samenwoners elkaars partner zijn in de zin van artikel 1a SW 1956. Dit geldt zowel bij een verkrijging krachtens schenking als bij een verkrijging krachtens erfrecht.

2. Op de verkrijging door het kind is de kindvrijstelling van artikel 32, eerste lid, ten vierde, onderdeel c, SW 1956 (erfbelasting) of artikel 33, vijfde lid, SW 1956 (schenkbelasting) van toepassing, als de samenwoners elkaars partner zijn in de zin van artikel 1a
SW 1956.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#5

Aanleiding: De drie meerderjarige broers A, B en C wonen al meer dan vijf jaar samen. A en B hadden in januari van jaar 1 een notarieel samenlevingscontract gesloten en zijn sindsdien elkaars partner voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). A overlijdt in het daaropvolgende jaar. B en C zijn de erfgenamen, ieder voor de helft.

Vraag: Wie worden voor de Successiewet (hierna ook: SW 1956) aangemerkt als partner op het moment dat één van de samenwoners binnen een meerrelatie overlijdt en er een notarieel samenlevingscontract is?

Antwoord: Als drie meerderjarige personen meer dan vijf jaar samenwonen en twee personen hebben een notarieel samenlevingscontract [voetnoot 1] gesloten, dan worden deze twee personen voor de Successiewet als elkaars partner aangemerkt.[voetnoot 2] De derde persoon wordt niet als partner aangemerkt, omdat iemand fiscaal op enig moment slechts één partner kan hebben (artikel 5a, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)). De twee personen die het notarieel samenlevingscontract hebben gesloten, zullen ook elkaars partner voor de Wet IB 2001 zijn.

Lees het kennisgroepstandpunt.

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#6

Aanleiding: Belanghebbende heeft in 2022, na een internationale carrière van 10 jaren als werknemer bij een concern, een ontslagvergoeding genoten van een Nederlandse vennootschap. Hij woont op dat moment in Portugal. Belanghebbende heeft gedurende de eerste 5 jaren bij concernonderdelen in Frankrijk, Duitsland en België gewerkt. Hij woonde toen ook in de betreffende landen. Zijn loon was in die periodes gelet op de toepasselijke belastingverdragen niet belastbaar in Nederland. In de laatste 5 jaren van zijn dienstbetrekking was belanghebbende woonachtig en uitsluitend werkzaam in Nederland. De ontslagvergoeding is niet doorbelast aan (voormalige) concernonderdelen in andere landen. Vast staat in deze casus dat Nederland de ontslagvergoeding nationaalrechtelijk zou willen belasten, op grond van artikel 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Vast staat eveneens dat het belastingverdrag Nederland – Portugal 1999 (hierna: het Verdrag NL - PRT) toepassing vindt en dat artikel 15 Verdrag NL - PRT (hierna: het arbeidsartikel) bepalend is voor het heffingsrecht over de ontslagvergoeding.

Vraag: Hoofdvraag is hoe het heffingsrecht over de ontslagvergoeding op grond van het arbeidsartikel in het Verdag NL - PRT moet worden bepaald. Meer in het bijzonder zijn de vragen:
a. Geldt hier het rechtskader dat is gegeven door de Hoge Raad (HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF7812, hierna: de 2004- arresten) of het OESO-commentaar van 15 juli 2014 op artikel 15 van het OESO-Modelverdrag (hierna: het OESO-commentaar van 15 juli 2014)?
b. Kan het OESO-commentaar van 15 juli 2014 worden toegepast met een beroep op het besluit van 25 januari 2022, 2022-19850 (Stcrt. 2022, 3327) of het besluit van 23 april 2015, DGB 2015/584M (Stcrt. 2015, 12171)?

Antwoord: a. Het rechtskader uit de 2004-arresten is van toepassing. Dit volgt uit het besluit van 15 december 2023, nr. 2023-24998 (Stcrt. 2023, 31183). Het Verdrag NL – PRT is gesloten vóór 15 juli 2014 en bevat geen specifieke bepaling over de status van het OESO-commentaar.
b. Ja, ook het OESO-commentaar van 15 juli 2014 kan worden toegepast. Afhankelijk van het genietingstijdstip van de ontslagvergoeding geldt daarbij (mogelijk) een verschillende uitleg van dat OESO-commentaar, welke uitleg dat is volgt uit het besluit van 25 januari 2022, nr. 2022-19850.

#7

Aanleiding: Belanghebbende had in 2013, na een internationale carrière van 10 jaren als werknemer bij een concern, recht op een ontslagvergoeding van een Nederlandse vennootschap. Hij heeft gedurende de eerste 5 jaren bij concernonderdelen in Frankrijk, Duitsland en België gewerkt. Hij woonde toen ook in de betreffende landen. Zijn loon was in die periodes gelet op de toepasselijke belastingverdragen niet belastbaar in Nederland. In de laatste 5 jaren van zijn dienstbetrekking was belanghebbende woonachtig in Nederland en werkzaam in Nederland en Duitsland. Het loon voor de werkzaamheden in Duitsland werd in Duitsland belast, het loon voor de Nederlandse werkzaamheden in Nederland. De ontslagvergoeding is niet doorbelast aan (voormalige) concernonderdelen in andere landen.

De ontslagvergoeding is onder toepassing van de stamrechtvrijstelling gebruikt als koopsom voor een stamrecht bij een ter zake daarvan opgerichte Nederlandse stamrecht-BV. Als gevolg van de stamrechtvrijstelling heeft op dat moment geen belastingheffing plaatsgevonden. In november 2022 ontvangt belanghebbende een eerste stamrechtuitkering, waarover door de stamrecht-BV volledig loonbelasting is ingehouden. Belanghebbende woont op dat moment in Portugal.

Vast staat in deze casus dat Nederland de stamrechtuitkering nationaalrechtelijk belastbaar is op grond van artikel 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Vragen:

a. Hoe verloopt in deze situatie de verdragstoepassing?

b. Geldt bij de toepassing van artikel 15 van het belastingverdrag Nederland – Portugal 1999 (hierna: het Verdrag NL - PRT) het rechtskader dat is gegeven door de Hoge Raad (HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AF7812 hierna: de 2004-arresten) of het OESO-commentaar van 15 juli 2014 op artikel 15 van het OESO-Modelverdrag (hierna: het OESO-commentaar van 15 juli 2014)?

c. Kan het OESO-commentaar van 15 juli 2014 worden toegepast met een beroep op het besluit van 23 april 2015, DGB 2015/584M (Stcrt. 2015, 12171) of diens rechtsopvolgers?

Antwoorden:

a. In casu is artikel 15 van het verdrag NL-PRT van toepassing. Nederland heeft heffingsrecht over de stamrechtuitkering voor zover de uitkering uit het stamrecht te relateren is aan in Nederland verrichte werkzaamheden.
b. Het rechtskader uit de 2004-arresten is van toepassing. Dit volgt uit het besluit van 15 december 2023, nr. 2023-24998 (Stcrt. 2023, 31183). Het Verdrag NL – PRT is gesloten vóór 15 juli 2014 en bevat geen specifieke bepaling over de status van het OESO-commentaar.
c. Nee. Het besluit van 23 april 2015 maakt duidelijk dat het commentaar van 15 juli 2014 kan worden toegepast op ontslagvergoedingen die met ingang van 15 juli 2014 zijn genoten. Expliciet wordt aangegeven dat een ontslagvergoeding die voor 1 januari 2014 is ingebracht in een stamrechtovereenkomst, wordt geacht te zijn genoten vóór 15 juli 2014. In dat geval is volgens het besluit het rechtskader van de 2004-arresten van toepassing. Bij de toepassing van het besluit van 25 januari 2022 of het besluit van 15 december 2023 is dit niet anders, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van de in het laatst genoemde besluit opgenomen goedkeuring.

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#8

Aanleiding:
Belanghebbenden, zijnde Nederlandse stichtingen, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (hierna: RVU) voor een volledige bedrijfstak. Bij de beoordeling van de belastingplicht van deze stichtingen is de vraag naar voren gekomen of een RVU kwalificeert als een regeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

Vragen:

1. Kwalificeert een RVU als een regeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969 (de subjectieve vrijstelling voor pensioenlichamen)?

2. Voldoet de bestemming van het liquidatiesaldo aan de winstbestemmingseis als bedoeld in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 (hierna: UB Vpb 1971), nu daarover is bepaald dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenstemt met het doel van de stichting?

Antwoorden:

1. Ja, een RVU kwalificeert als een regeling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969.

2. Nee, in casu is niet voldaan aan het winstbestemmingsvereiste.

Invordering & civiel recht

#9

Aanleiding: In zijn arrest van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1097, oordeelt de Hoge Raad dat bekendmaking van een belastingaanslag aaneen vof die niet meer bestaat tot 1 januari 2019 niet mogelijk was. Per 1 januari 2019 is artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet1990 (hierna: Iw 1990) ingevoerd. De Hoge Raad lijkt hiermee te impliceren dat bekendmaking van een belastingaanslag aan een nietmeer bestaande vof mogelijk is op grond van artikel 8, tweede lid, Iw 1990.De ontvanger heeft in verschillende dossiers te maken met belastingaanslagen die op korte termijn bekendgemaakt moeten worden aaneen vof die (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan.

Vraag: Kan de ontvanger op de voet van artikel 8, tweede lid, Iw 1990 een belastingaanslag ten name van een vof die (vermoedelijk) is opgehouden te bestaan bekendmaken?

Antwoord: Ja. Artikel 8, tweede lid, Iw 1990 spreekt over 'belastingschuldige'. Onder deze definitie valt ook de vof.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.