9 April 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 5 nieuwe kennisgroepstandpunten.

Kennisgroepstandpunt #5 gaat over de kwalificatie van een motorrijtuig met een lepelsysteem als zwaar motorrijtuig in de zin van de Wet belasting zware motorrijtuigen. De enige autobelasting waar ik meer dan zeer beperkte ervaring mee heb is de bijtelling van mijn lease-auto. Het viel me wel op dat ik direct een juiste associatie had toen ik las 'lepelsysteem'. Gelukkig niet door een veelvoud aan auto-ongelukken.

Kennisgroepstandpunten #1, #2, en #3, gaan over het aanmerkelijk belang. Het tweede standpunt komt me zeer bekend voor, dat is een oude discussie. Kennisgroepstandpunt #1 is begrijpelijk. Soortgelijke redeneringen zijn bekend van artikel 10a Wet Vpb. Wellicht was het anders geweest als er sprake was geweest van een pandrecht op de aandelen in plaats van een recht van hypotheek?

Dank voor het lezen!

Aanmerkelijk belang

#1

Aanleiding: X is enig aandeelhouder van A BV. X heeft in 2023 in totaal € 900.000 geleend van A BV. Dit is € 200.000 hoger dan het maximumbedrag van € 700.000 zoals bepaald in artikel 4.14a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2023).

X is voornemens om € 200.000 te lenen bij een bank en dit vóór 31 december 2023 te gebruiken voor aflossing van zijn schulden aan A BV.

A BV zal de door aflossing verkregen gelden aanwenden om te investeren in onroerend goed. Ter zake van de lening die X aangaat bij de bank, eist de bank een recht van hypotheek op het onroerend goed dat A BV verwerft.

Vraag: Wordt de schuld die X aangaat bij de bank, aangemerkt als een schuld die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij A BV (artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001)?

Antwoord: Ja, de schuld die X aangaat bij de bank, wordt aangemerkt als een schuld die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij A BV als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001. Zonder het vestigen van een recht van hypotheek op het door A BV aangeschafte onroerend goed, verkrijgt X geen lening van de bank. In deze situatie valt de schuld van X aan de bank daarom ook onder de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap en is sprake van een fictief regulier voordeel van € 200.000.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding:

- A en B houden ieder 50% van de aandelen in X BV.
- X BV houdt diverse vermogensbestanddelen.
- De gewone aandelen in X BV worden omgezet in tracking stocks. Bij deze omvorming worden twee soorten aandelen gecreëerd, te weten aandelen A en aandelen B.
- De aandelen A en B zijn gerechtigd tot een eigen, afzonderlijk portefeuille vermogensbestanddelen met een eigen winst- en agioreserve. De vermogensbestanddelen zijn zodanig over de portefeuilles verdeeld dat sprake is van een gelijke verdeling wat betreft waarde, soort, opbrengsten en financiering zodat ook wat betreft risicoprofiel en invulling twee volwaardige en gelijke portefeuilles resteren.

Vraag: Leidt de omzetting van gewone aandelen in tracking stocks tot een vervreemding als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in geval van meerdere aandeelhouders?

Antwoord: Ja, de omzetting van gewone aandelen in tracking stocks in geval van meerdere aandeelhouders is een vervreemding als bedoeld in artikel 4.12, onderdeel a, Wet IB 2001, tenzij de tracking stocks te vereenzelvigen zijn met de aandelen vóór omzetting.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#3

Aanleiding: X en Y zijn gehuwd buiten gemeenschap van goederen. X is enig aandeelhouder van X BV en Y is enig aandeelhouder van Y BV.

X BV wordt in 2021 ontbonden. Ook de vereffening wordt in 2021 voltooid. X heeft hierdoor niet langer een aanmerkelijk belang in X BV. Het negatieve vervreemdingsvoordeel dat hieruit volgt, wordt op grond van artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in 2021 geheel toegerekend aan X en leidt tot een (nog niet verrekend) verlies uit aanmerkelijk belang.

In 2022 gaan X en Y scheiden. Zij kiezen op grond van artikel 2.17, zevende lid, Wet IB 2001 dat jaar voor voljaarspartnerschap.

In 2023 zijn X en Y geen fiscaal partners meer. Y is in dat jaar nog steeds enig aandeelhouder van Y BV.

Vraag: Kan X zijn nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang van 2021 in 2023 omzetten in een belastingkorting?

Antwoord: Nee, X kan zijn nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang van 2021 op zijn vroegst in 2024 omzetten in een belastingkorting, omdat X in 2022 nog een partner had met een aanmerkelijk belang.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Loonheffing algemeen

#4

Aanleiding:

Feiten en omstandigheden

- Een werkgever biedt een cafetariaregeling aan, zoals opgenomen in de cao. Op grond van de cao kan de werkgever eigen regelingen toevoegen aan de cafetariaregeling. De werkgever wil doelen toevoegen die zien op verduurzaming van de woning, duurzame inzetbaarheid en eigen vitaliteit.
- De werknemer is vrij om deel te nemen aan de cafetariaregeling en kan kiezen uit de door werkgever aangeboden doelen en bronnen. De bronnen zijn brutoloonbestanddelen zoals vakantietoeslag, vakantie-uren, salaris etc.
- De werknemer mag maximaal € 2.400 per jaar aan bronnen inzetten. Op deze € 2.400 worden vergoedingen en verstrekkingen die ten laste komen van de vrije ruimte die individualiseerbaar zijn en al door de werkgever zijn vergoed of verstrekt in mindering gebracht. Als de werknemer bijvoorbeeld een kerstpakket ontvangt van de werkgever van € 50, mag de werknemer nog maximaal € 2.350 op jaarbasis uitruilen.
- De werknemer wordt vooraf gewezen op het keuzereglement waarin de mogelijkheden en spelregels staan vermeld van de cafetariaregeling, hij krijgt vooraf inzicht in de financiële gevolgen van de voorgenomen keuze en hij wordt gewezen op de effecten op andere loongerelateerde regelingen van de uitruil, zoals WW-rechten, toeslagen, enzovoort. De cafetariaregeling wordt in een aanvulling op de arbeidsovereenkomst vastgelegd.
- Het is mogelijk dat mede door deelname van werknemers aan de cafetariaregeling de vrije ruimte van de werkkostenregeling wordt overschreden waardoor extra (loon)kosten voor de werkgever ontstaan in de vorm van 80% eindheffing. Bij de berekening van het brutobedrag van de bron die wordt uitgeruild, houdt de werkgever hier rekening mee zodat de uitruil voor de werkgever kostenneutraal is. Ook wordt rekening gehouden met een kostenverlaging door een vermindering van de door de werkgever verschuldigde premies werknemersverzekeringen. De werkgever heeft in de regeling opgenomen dat de werknemer voor € 400 aan bronnen mag inzetten zonder dat rekening wordt gehouden met de verrekening van eindheffing en premies werknemersverzekeringen. De bruto waarde van de bron wordt niet achteraf aangepast omdat er meer of minder eindheffing is verschuldigd door de werkgever dan begroot.

Rekenvoorbeeld

Een werknemer wil graag een vergoeding ontvangen van € 600 voor het leasen van zonnepanelen. De werkgever verrekent eindheffing (80%) en premies werknemersverzekeringen (stel: 10%) over € 200 (€ 600 -/- € 400). Dit betekent dat de werknemer een bron moet inzetten van € 740 (€ 600 + € 160 -/- 20) voor een doel ter waarde van € 600.

Vragen:

1. Is het fiscaal toegestaan om in het kader van een cafetariaregeling af te zien van loon vanwege de mogelijkheid dat de werkgever extra kosten heeft in de vorm van verschuldigde eindheffing?

2. Is er in de onderhavige casus sprake van verhaal van eindheffing op de werknemer?

3. Mag een werkgever verschuldigde eindheffing verhalen op de werknemer?

Antwoorden:

1. Ja.

2. Nee.

3. Nee.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Auto

#5

Aanleiding: Motorrijtuigen die worden gebruikt voor het ‘slepen’ of ‘bergen’ (bergingsvoertuigen) van personenauto’s, bestelauto’s, autobussen of zware motorrijtuigen, maken voor het uitvoeren van hun werkzaamheden regelmatig gebruik van de autosnelweg. Bepaalde bergingsvoertuigen hebben een ‘lepelsysteem’ en worden op verschillende manieren ingezet.

In het besluit Toepassing Wet BZM (vervallen per 1 oktober 2023) werd aangegeven dat bergingsvoertuigen, mits daadwerkelijk gebruikt voor het bergen van motorrijtuigen, in algemene zin niet aan de BZM onderworpen waren. Met de intrekking van het oude besluit en de publicatie van het Kaderbesluit BZM, ligt nu de vraag voor of in de hierna weergegeven motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van 12000 kilogram of meer (Figuur I, II en III), waarbij een lepelsysteem aanwezig is, een laadfunctie hebben en zodoende aan te merken zijn als een zwaar motorrijtuig voor de Wet Belasting zware motorrijtuigen (hierna: Wet BZM).

Vragen:

1. Is het motorrijtuig in figuur I aan te merken als zwaar motorrijtuig voor de Wet BZM?

2. Is het motorrijtuig in figuur II aan te merken als zwaar motorrijtuig voor de Wet BZM?

3. Is het motorrijtuig in figuur III aan te merken als zwaar motorrijtuig voor de Wet BZM?

Antwoorden:

1 & 2. Nee. De motorrijtuigen in figuur I en II beschikken niet over een laadbak of andere mogelijkheid voor goederenvervoer. Deze motorrijtuigen zijn daarom niet bestemd voor het vervoeren van goederen en kwalificeren niet als zwaar motorrijtuig voor de Wet BZM. Het al dan niet aanwezig zijn van een lepelsysteem doet hier niet aan af nu dit niet wordt gezien als laadfunctie van het motorrijtuig.

3. Ja, het motorrijtuig in figuur III beschikt over een laadfunctie. Het motorrijtuig is bestemd en/of kan worden gebruikt voor het vervoeren van goederen en kwalificeert daarmee als een zwaar motorrijtuig voor de Wet BZM.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.