26 maart 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 6 nieuwe kennisgroepstandpunten. Kennisgroepstandpunt #6 gaat over een samenloop aflopende deelneming en een geruisloze splitsing (indeplaatstreding). Kennisgroepstandpunt #5 gaat over de voortzettingseis in de BOR van de Successiewet. Kennisgroepstandpunten #1 en #2 gaan respectievelijk over de toepassing van de buitengaatsbepaling in het verdrag met België (decommissioning werkzaamheden) en de toewijzingsregel arbeidsinkomen voor overheidsfuncties in het verdrag met Duitsland.

Dank voor het lezen!

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#1

Aanleiding: Een in België gevestigde onderneming voert in opdracht van de exploitant van een buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallatie diverse werkzaamheden uit op het Nederlandse deel van het continentaal plat. De werkzaamheden bestaan uit het van de zeebodem verwijderen en naar het vasteland vervoeren van buiten gebruik gestelde mijnbouwinstallaties die in het verleden gebruikt zijn voor de winning van olie en gas uit de zeebodem. De werkzaamheden worden uitgevoerd met een schip dat ontworpen is voor het verrichten van constructie- en sloopwerkzaamheden.

Vraag: Valt het verwijderen en afvoeren van buiten bedrijf gestelde mijnbouwinstallaties onder de reikwijdte van artikel 24 van het belastingverdrag Nederland – België (hierna: Verdrag NL-BEL)?

Antwoord: Ja. De verwijdering en afvoer van mijnbouwinstallaties houdt verband met de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen en valt daarmee onder het bereik van artikel 24 Verdrag NL-BEL. Niet relevant is dat de werkzaamheden worden verricht door een andere onderneming dan de onderneming die de mijnbouwinstallatie exploiteerde.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Een Nederlandse publiekrechtelijke instelling (hierna: Nederlandse instelling) heeft voor verschillende specialistische functies samenwerkingsverbanden gesloten met een in Duitsland gevestigde publiekrechtelijke instelling (hierna: Duitse instelling). In dit kader worden verschillende in Nederland woonachtige experts voor een deel van hun werktijd naar de Duitse instelling gedetacheerd. De experts blijven in dienst van de Nederlandse instelling. Zij blijven tevens hun salaris ontvangen van de Nederlandse instelling, in enkele gevallen worden de salariskosten doorbelast aan de Duitse instelling. De experts hebben de Nederlandse nationaliteit.

Vraag: Welk land heeft het heffingsrecht over het inkomen van de in Nederland woonachtige experts dat gerelateerd is aan de werkzaamheden in Duitsland?

Antwoord: Nederland heeft het heffingsrecht over het volledige salaris van de in Nederland woonachtige experts die in dienst zijn van de Nederlandse publiekrechtelijke instellingen naar Duitsland gedetacheerd worden. Niet relevant hierbij is of de salariskosten daadwerkelijk worden doorbelast aan de Duitse instelling.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Omzetbelasting OVI

#3

Aanleiding: Tandtechnicus X vervaardigt op maat gemaakte gebitsbeschermers voor sporters en levert deze als zodanig. Deze gebitsbeschermers hebben het enkele doel het gebit van de gebruiker te beschermen in sportsituaties. X krijgt voor de vervaardiging een digitale 3d-scan aangeleverd van een tandarts of voert zelf een 3d-scan uit op locatie, bijvoorbeeld op een sportclub.

Vraag: Is de levering van een gebitsbeschermer vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, onder 10 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968)?

Antwoord: Nee, de levering van een gebitsbeschermer is niet vrijgesteld op grond van artikel 11-1-g-10 Wet OB 1968. Een gebitsbeschermer om het gebit te beschermen in sportsituaties is niet bestemd voor rechtstreeks therapeutisch gebruik.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Auto

#4

Aanleiding: In het besluit Toepassing Wet Belasting zware motorrijtuigen (regeling vervallen per: 1-10-2023) waren lesvrachtauto’s - mits de lesbestemming bleek uit de dubbele bediening en er feitelijk geen goederen mee worden vervoerd anders dan als lesobject - niet aan Belasting zware motorrijtuigen onderworpen (hierna: BZM).

De publicatie van het Kaderbesluit BZM heeft geleid tot vragen over de belastingplicht voor de BZM van de lesvrachtauto’s die gebruik maken van de autosnelweg.

Vrachtauto’s die worden gebruikt voor het behalen van een C- of E bij C-rijbewijs moeten namelijk tijdens de lessen een bepaald gewicht vervoeren (of voor de rijproef voor het praktijkexamen). Voor het gewicht wordt gebruik gemaakt van Intermediate Bulk Containers (IBC’s) of verpakkingen van vergelijkbare afmetingen. Deze IBC’s zijn op de laadvloer geplaatst en de lesvrachtauto’s zijn voor ten minste 5.000 kg ofwel 10.000 kg beladen.

Vragen:

1. Is een lesvrachtauto ‘bestemd of wordt deze gebruikt’ voor goederenvervoer over de weg?

2. Zo ja, is er sprake van belastingplicht voor de Wet BZM?

Antwoorden:

1. Ja, een lesvoertuig heeft een laadfunctie waarmee goederen vervoerd (kunnen) worden en is daarmee bestemd of wordt gebruikt voor goederenvervoer.

2. Ja, voor zover de lesvrachtauto aan de eisen van artikel 3, onderdeel a, Wet BZM voldoet én over de autosnelweg rijdt, is er sprake van belastingplicht voor de BZM.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Winstfaciliteiten & firmaproblematiek

#5

Aanleiding: De activiteiten van X BV omvatten het inkopen en verkopen van bepaalde producten en laat zich onderscheiden in detailhandel en groothandel.

De beide onderdelen verschillen onder andere door:
- afgescheiden administraties;
- onroerend goed met verschillende uitstraling;
- afgescheiden distributie;
- eigen personeelsbestanden;
- klantenkring;
- bedrijfsnaam;
- assortiment (verschil in merken en verpakkingsgrootte).

In 2016 is erflater overleden waardoor de erfgenaam een aanmerkelijk belang in X BV erft. De erfgenaam doet een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) ex artikel 35b e.v. Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), onder de voorwaarde dat de onderneming 5 jaar wordt voortgezet (voortzettingsvereiste artikel 35e SW 1956).

In 2019 verkoopt X BV de gehele detailhandelstak aan Y BV, die al een vergelijkbare onderneming drijft. De overdracht omvat alle activa en passiva die samenhangen met de detailhandelstak, waarbij ervan kan worden uitgegaan dat de detailhandelstak volledig opgaat in Y BV.

Vragen:

1. Leidt de verkoop van de detailhandelstak door X BV tot het ‘ophouden winst te genieten uit een onderneming’ en is daarmee een schending van het voortzettingsvereiste ex artikel 35e, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, SW 1956?

2. Leidt de aankoop van de detailhandelstak door Y BV tot een uitbreiding van de objectieve onderneming?

3. Gaat voor Y BV door de aankoop een nieuwe bezitstermijn ex artikel 35d, eerste lid, onderdeel c, SW 1956 lopen?

Antwoorden:

1. Ja. Binnen X BV kunnen twee objectieve ondernemingen worden onderscheiden: een detailhandelstak en een groothandelstak. Het verkopen van de detailhandelstak leidt tot het staken van een objectieve onderneming, waardoor niet wordt voldaan aan het voortzettingsvereiste.

2. Ja. Y BV drijft een onderneming. Als de aankoop wordt samengevoegd met de bestaande onderneming, leidt de aankoop tot een uitbreiding van de reeds aanwezige objectieve onderneming.

3. Nee. Gelet op de arresten van 29 mei 2020 (ECLI:NL:HR:2020:867 en ECLI:NL:HR:2020:990) betekent dit voor Y BV dat er ten aanzien van het aangekochte geen nieuwe bezitstermijn gaat lopen.

Reorganisatiefaciliteiten & fiscale eenheden

#6

Aanleiding:

- A BV houdt reeds meer dan een jaar een belang van 6% in X BV.
- Op dit belang is gedurende de gehele bezitsperiode onafgebroken de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) van toepassing geweest.
- A BV wordt zuiver gesplitst in B BV en C BV. Als gevolg van de splitsing verkrijgen B BV en C BV ieder een belang van 3% in X BV.
- De splitsing vindt met toepassing van artikel 14a Wet Vpb 1969 fiscaal geruisloos plaats.
- Een jaar na de splitsing verkopen B BV en C BV hun aandelen in X BV aan D BV.

Vraag: Is bij B BV en C BV de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het voordeel uit hoofde van de verkoop van de aandelen in X BV aan D BV?

Antwoord: Ja, op het voordeel uit hoofde van de verkoop van de aandelen in X BV aan D BV is bij
B BV en C BV de deelnemingsvrijstelling van toepassing. De aandelen in X BV vormen bij B BV en C BV een zogenoemde ‘aflopende deelneming’ als bedoeld in artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969. B BV en C BV zijn in de plaats getreden van A BV voor de omstandigheid dat A BV de aandelen in X BV reeds meer dan een jaar hield en waarvoor A BV in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling. Hoewel het belang in X BV bij B BV en C BV niet langer als een deelneming wordt aangemerkt blijft de deelnemingsvrijstelling nog gedurende een periode van drie jaar van toepassing.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.