5 maart 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 8 nieuwe kennisgroepstandpunten. Kennisgroepstandpunt #1 heeft aandacht gekregen van het FD (hier): 

"De hypotheekrenteaftrek staat met enige regelmaat ter discussie als een overbodige fiscale subsidie voor woningbezitters die toch al tot de beter verdienende Nederlanders behoren. Wie die opvatting deelt en de daad bij het woord wil voegen, komt bij de Belastingdienst voor een dichte deur te staan. De renteaftrek op de eigenwoningschuld weigeren, kan niet."

Kennisgroepstandpunten #2, #3, en #4 gaan ook over de hypotheekrenteaftrek.

Kennisgroepstandpunt #7 komt me bekend voor. Ik heb ook zo'n "'koffiebeker to go' (een beker met deksel)" mee naar huis genomen. De take-away: belangrijk om de deksel er goed op te doen (en het lipje te sluiten). Je kunt het idee wel hebben dat de koffie op is, toch wordt je tas er vies en nat van.

Kennisgroepstandpunt #8 gaat over de geruisloze inbreng van een onderneming in een BV, waarbij de onderneming nog niet in eigendom was bij het registreren van de intentieverklaring.

Dank voor het lezen!

Onroerende zaken

#1

Aanleiding: De belastingplichtige heeft een eigen woning en een eigenwoningschuld. De rente is op grond van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aftrekbaar. De belastingplichtige wil de betaalde rente van de eigenwoningschuld echter niet opgeven in de aangifte inkomstenbelasting.

Vraag: Heeft de belastingplichtige de keuze om de betaalde rente van de eigenwoningschuld niet op te geven in de aangifte inkomstenbelasting, als hij wel recht op renteaftrek heeft?

#2

Aanleiding: De belastingplichtige sluit een koop/aanneemovereenkomst voor de bouw van een nieuwbouwwoning en gaat hiervoor een schuld aan bij een bank. De schuld kwalificeert als eigenwoningschuld. Het geleende bedrag wordt volledig op een nieuwbouwdepot gestort. Maandelijks betaalt de belastingplichtige rente voor de eigenwoningschuld aan de bank en ontvangt hij rente van de bank op het nieuwbouwdepot.

Vraag: Mag de belastingplichtige de betaalde rente gedurende de eerste zes maanden volledig aftrekken en hoeft hij deze dus niet te salderen met de op het nieuwbouwdepot ontvangen rente?

#3

Aanleiding: De belastingplichtige heeft een aflossingsvrije lening met een daaraan gekoppelde kapitaalverzekering eigen woning (hierna: KEW), waarmee de lening aan het einde van de looptijd wordt afgelost. De lening kwalificeert als eigenwoningschuld. Omdat de rentevastperiode van de lening voor de belastingplichtige verstrijkt, doet de bank aan hem een aanbod tot renteverlaging conform de geldende markttarieven. De belastingplichtige aanvaardt het renteaanbod niet en kiest voor een rentevastperiode die langer is dan de resterende looptijd van zijn lening met een hoger rentepercentage. De belastingplichtige doet dit omdat de opbouw van zijn KEW aan datzelfde rentepercentage is gekoppeld. En hoe hoger zijn rentepercentage daarbij is, hoe lager de premie is die hij daarvoor moet betalen. De bank staat dat vervolgens toe.

Vraag: Valt voor de belastingplichtige de hogere rente volledig onder de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning?

Antwoord: Nee.

#4

Aanleiding: De belastingplichtige heeft een eigen woning en een eigenwoningschuld. De belastingplichtige wil een reguliere dan wel tussentijdse renteaanpassing doen, waarvoor de geldverstrekker hem een aanbod voor een nieuw rentecontract doet. De belastingplichtige sluit op basis van het aanbod van de geldverstrekker een nieuw rentecontract. De geldverstrekker brengt hiervoor advies- en afsluitkosten in rekening.

Vraag: Behoren de advies- en afsluitkosten die een geldverstrekker in rekening brengt in verband met het afsluiten of aanpassen van het rentecontract voor de eigenwoningschuld tot de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning?

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#5

Aanleiding: Om voor de zorgvrijstelling in aanmerking te komen, moet onder meer worden voldaan aan de winstbestemmingseis (artikel 5, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971). Het beleid hierover is opgenomen in het besluit van 25 november 2019, nr. 187751 (hierna: Besluit). In onderdeel 6.2.4.1 van het Besluit zijn voorwaarden opgenomen waaraan een stichting moet voldoen, voor deze als kwalificerende aandeelhouder van een zorg-bv kan worden aangemerkt. In de voorwaarden 3 en 6 wordt gesproken van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan. Uit de tekst van deze voorwaarden lijkt te volgen dat hieraan niet kan worden voldaan bij een monistisch bestuursmodel (one tier board), met uitvoerende en toezichthoudende bestuursleden.

Vraag: Kan een stichting met een monistisch bestuursmodel (one tier board) worden aangemerkt als kwalificerende aandeelhouder in de zin van onderdeel 6.2.4 van het Besluit?

Antwoord: Ja, mits aan de toezichthoudende (niet-uitvoerende) bestuurders binnen een monistisch bestuursmodel conform onderdeel 6.2.4.1 van het besluit dezelfde taken en bevoegdheden toegekend worden, als de taken en bevoegdheden die toekomen aan toezichthouders binnen een dualistisch bestuursmodel met een Raad van Toezicht. Of sprake is van voldoende onafhankelijkheid tussen de toezichthoudende en de uitvoerende bestuurders moet per casus worden getoetst door de competente inspecteur, op basis van de feiten en omstandigheden.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#6

Aanleiding: Vanuit het ANBI-team is in het kader van de behandeling van een individuele casus de volgende vraag opgekomen.

Vraag: Kan een steunstichting als bedoeld in artikel 5b, derde lid, onderdeel m, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kwalificeren als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) als deze daarnaast ook zelf een of meer van de in artikel 5b, derde lid, onderdelen a tot en met k, AWR genoemde doelen nastreeft?

Antwoord: Ja, dat kan. Daarbij moet de inspecteur vanzelfsprekend beoordelen of ook aan alle overige ANBI-voorwaarden wordt voldaan.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Loonheffing algemeen

#7

Aanleiding: In verband met duurzaamheid en de wetgeving rondom het terugdringen van plastic afval mag een werkgever met ingang van 1 januari 2024 geen wegwerpbekers meer faciliteren bij koffieautomaten op kantoor. Een werkgever verwacht van zijn werknemers dat zij met ingang van 1 januari 2024 zelf voor een glas of beker zorgen als zij koffie en thee wensen te gebruiken op kantoor. Om dit beleid te introduceren, verstrekt de werkgever aan alle werknemers een zogenoemde ‘koffiebeker to go’ (een beker met deksel) ter waarde van € 10. De werknemers kunnen en mogen deze bekers ook mee naar huis nemen. Dat is ook de bedoeling, want schoonmaken, moeten de werknemers bij voorkeur thuis doen. Bij het uit dienst gaan, hoeft de werknemer de beker niet terug te geven aan de werkgever.
Het gaat om een éénmalige grote investering van de werkgever in 2023. Na deze introductie ontvangen alleen nieuwe werknemers een beker waardoor dan slechts een jaarlijks beperkte investering resteert.

Vraag: Kan de werkgever voor de verstrekking van de koffiebekers gebruikmaken van de nihilwaardering van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011)?

Winstfaciliteiten & firmaproblematiek

#8

Aanleiding: Ouder en kind zijn samen firmant in een vof. Het kind heeft op 20 september 2022 een intentieverklaring tot oprichting van een bv geregistreerd. In de intentieverklaring is opgenomen dat het kind voornemens is het ondernemingsvermogen van de ouder over te nemen naar de toestand van 1 januari 2022 en dat het voornemen bestaat zowel het eigen aandeel als het van de ouder overgenomen aandeel in de vof met terugwerkende kracht naar 1 januari 2022 in een bv in te brengen. De ouder draagt op 20 december 2022 het firma-aandeel naar de toestand per 1 januari 2022 over aan het kind. Het kind richt (tijdig) de bv op en wil met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) het gehele ondernemingsvermogen van de vof met terugwerkende kracht naar 1 januari 2022 inbrengen in deze bv.

Vragen:

1. Kan artikel 3.63 Wet IB 2001 worden toegepast ter zake van de overdracht van ouder aan kind?

2. Zo nee, kan artikel 3.63 Wet IB 2001 wel worden toegepast als bij de omzetting op grond van artikel 3.65 Wet IB 2001 de overdracht van ouder aan kind feitelijk al per 1 januari 2022 heeft plaatsgevonden?

Antwoorden:

1. Nee, toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 is niet mogelijk. Voor de toepassing van dit artikel is terugwerkende kracht uitgesloten.

2. Ja, mits op het voor de toepassing van artikel 3.65 Wet IB 2001 beoogde overgangstijdstip de overdracht van ouder op kind al feitelijk heeft plaatsgevonden.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.