18 juli 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 7 nieuwe kennisgroepstandpunten. Weinig interessants. Desalniettemin; dank voor het lezen!

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#1

Aanleiding: Belanghebbende heeft de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie en woont ook in die staat. Hij werkt uitsluitend in Nederland voor zijn in Nederland gevestigde werkgever. Op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: V 883/2004) is hij in Nederland sociaal verzekerd.

Vervolgens raakt belanghebbende arbeidsongeschikt en er is geen kans meer op herstel. Hij ontvangt een loondoorbetaling van zijn werkgever (op grond van artikel 7:629 BW) en daarnaast een vervroegde IVA-uitkering. De vervroegde IVA-uitkering komt in mindering op de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever.

Na enige tijd eindigt de arbeidsovereenkomst. Vanaf dat moment geniet belanghebbende uitsluitend een IVA-uitkering.

Vraag: Hoe dient artikel 11, tweede lid V 883/2004 te worden uitgelegd indien zowel recht bestaat op loondoorbetaling bij ziekte als een IVA- uitkering? Dient deze situatie te worden gelijkgesteld met werken (eerste volzin) of geldt deze situatie als een uitkeringssituatie voor onbepaalde tijd (tweede volzin)?

Antwoord: Gedurende de periode dat de arbeidsovereenkomst van kracht is en er dus recht bestaat op een loondoorbetaling, wordt belanghebbende beschouwd als een persoon die werkzaamheden verricht (artikel 11, tweede lid, eerste volzin). Vanaf het moment dat de dienstbetrekking eindigt en enkel recht bestaat op een IVA-uitkering, is sprake van een uitkeringssituatie voor onbepaalde tijd (artikel 11, tweede lid, tweede volzin).

Lees het kennisgroepstandpunt.

Winstfaciliteiten & firmaproblematiek

#2

Aanleiding: Een belastingplichtige exploiteert voor eigen rekening en risico een onderneming. Op enig moment stopt de eigen exploitatie en wordt de zaak verhuurd aan derden. Een half jaar later overlijdt de belastingplichtige.

Vraag: Is de doorschuifbepaling van artikel 3.62 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in dit geval toepasbaar?

Antwoord: Nee, indien slechts sprake is van voortgezet ondernemerschap is de doorschuifbepaling niet toepasbaar.

Successiewet

#3

Aanleiding: A is enig aandeelhouder van Holding X BV. Holding X BV is enig aandeelhouder van TH BV en Werk BV. TH BV is enig aandeelhouder van Arbeid BV. Arbeid BV en Werk BV drijven beiden een onderneming. In jaar 10 verkoopt Holding X BV haar aandelen in Werk BV aan TH BV. In jaar 12 schenkt A alle aandelen in Holding X BV aan B.

Vraag: Heeft het in de bezitstermijn (ruisend) verhangen van een deelneming binnen het concern gevolgen voor het voldoen aan de bezitseis?

Antwoord: Nee, mits door deze verhanging de toerekening van de onderneming aan de houdstervennootschap niet wijzigt.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Aanmerkelijk belang

#4

Aanleiding: X heeft een aanmerkelijk belang in een open commanditaire vennootschap (hierna: OCV). De OCV houdt aandelen in een BV. Op enig moment worden de bepalingen over het toestemmingsvereiste in de OCV-overeenkomst gewijzigd, waardoor vanaf dat moment toestemming van alle vennoten is vereist voor toetreding of vervanging van commanditaire vennoten. Daardoor is geen sprake meer van een OCV in de zin van artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

Vragen:

1. Heeft het feit dat geen sprake meer is van een OCV tot gevolg dat X zijn aanmerkelijk belang (fictief) heeft vervreemd?

2. Zo ja, kan X dan verzoeken om toepassing van artikel 4.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Antwoorden:

1. Ja, omdat X na het aanpassen van de OCV-overeenkomst geen aanmerkelijk belang meer heeft, is voor X sprake van een fictieve vervreemding op grond van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, Wet IB 2001.

2. Nee, X kan geen gebruik maken van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.40 Wet IB 2001.

#5

Aanleiding: X bezit alle aandelen in een open commanditaire vennootschap (artikel 2, derde lid, onderdeel f, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De open commanditaire vennootschap (hierna: OCV) houdt alle aandelen in een besloten vennootschap (hierna: X BV). X BV drijft een onderneming. X is voornemens om een deel van zijn indirect gehouden belang in X BV te schenken aan zijn kind en hierbij gebruik te maken van de doorschuifregeling.

Hiertoe vinden de volgende stappen plaats:
1. Een aandelenfusie tussen de OCV en een nieuw opgerichte BV (hierna: Y BV), waarbij Y BV de aandelen in de OCV verkrijgt.
2. Het ondernemingsvermogen in X BV wordt als dividend via de OCV uitgekeerd aan Y BV.
3. Een gedeelte van Y BV wordt afgesplitst naar een nieuw op te richten vennootschap (Z BV).
4. De aandelen in Z BV worden met een beroep op de doorschuifregeling van artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001
(hierna: Wet IB 2001) door X geschonken aan zijn kind.

Vraag: Is de aandelenfusie in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, nu deze aandelenfusie onderdeel uitmaakt van een samenstel van rechtshandelingen gericht op het met toepassing van de doorschuifregeling schenken van aandelen?

Antwoord: Nee, de aandelenfusie is niet in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De aandelenfusie maakt onderdeel uit van een samenstel van rechtshandelingen, gericht op het met toepassing van de doorschuifregeling kunnen schenken van aandelen aan een bedrijfsopvolger.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Loonheffing algemeen

#6

Aanleiding: In de paragrafen 23.1.2 en 22.1.12 van het Handboek Loonheffingen 2023 (hierna: het Handboek) is opgenomen wanneer herrekening van een vaste reiskosten- respectievelijk thuiswerkvergoeding op basis van een praktische methode aan de orde is.

Vragen: 

1. Wijkt het Handboek af van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) op het punt van de vaste reiskosten- en thuiswerkvergoeding met toepassing van de 128-dagenregeling en de naar tijdsgelang (wettelijk) voorgeschreven herrekening van de betreffende vergoeding?
2. Is het mogelijk om met terugwerkende kracht een vaste reiskosten- of thuiswerkvergoeding te geven?
3. Is tijdsgelange herrekening noodzakelijk als een werkgever met terugwerkende kracht met ingang van het begin van het kalenderjaar een vaste reiskosten- of thuiswerkvergoeding toekent?

Antwoorden:

1. Ja. De kennisgroep geeft in overweging om de tekst van het Handboek te wijzigen.
2. Ja. Dit is mogelijk als een werkgever een vaste vergoeding met toepassing van de 128-dagenregeling of de 36-wekenregeling
toekent.
3. Nee, mits de daarvoor relevante feiten in het kalenderjaar niet zijn gewijzigd.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#7

Aanleiding: Belastingplichtige is op 1 juli van het belastingjaar chronisch ziek geworden en heeft als gevolg van deze ziekte extra uitgaven voor kleding en beddengoed.

Boven een bepaald bedrag aan aangetoonde uitgaven voor extra kleding en beddengoed (normuitgavebedrag), heeft belastingplichtige op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) jo. artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB 2001) recht op aftrek van het hoge forfait voor uitgaven voor extra kleding en beddengoed.

Op grond van artikel 38, tweede lid, URIB 2001 wordt de aftrek voor extra kleding en beddengoed naar tijdsgelang toegepast als niet het gehele jaar aan de voorwaarden wordt voldaan. Belastingplichtige toont aan dat hij in de zes maanden waarin hij chronisch ziek was (van
1 juli tot en met 31 december) meer uitgaven heeft gedaan voor kleding en beddengoed dan 6/12e van het normuitgavebedrag, maar minder dan het volledige normuitgavebedrag.

Vraag: Geldt het naar tijdsgelang toepassen van de aftrek voor extra kleding en beddengoed alleen voor de hoogte van de forfaitaire aftrek of ook voor de hoogte van het normuitgavebedrag? Met andere woorden, is in het belastingjaar het hoge forfait van toepassing?

Antwoord: Op grond van de tekst van artikel 38, tweede lid, URIB 2001 moeten alle bedragen in het eerste lid van dat artikel naar tijdsgelang worden toegepast. Dus ook het bedrag van de uitgaven.

Belastingplichtige voldoet zes maanden aan de voorwaarden. In het belastingjaar heeft belastingplichtige aangetoond dat zijn extra uitgaven voor kleding en beddengoed in de laatste zes maanden van het jaar hoger zijn dan 6/12e van het normuitgavebedrag van het gehele jaar. Belastingplichtige heeft dus recht op een aftrek van 6/12e van het hoge forfait.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.