11 juli 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 7 nieuwe kennisgroepstandpunten. Kennisgroepstandpunt #1 betreft het verbod op extraterritoriale heffing in het kader van de conditionele bronbelasting op dividenden. De conclusie lijkt mij weinig vernieuwend. Zie ook mijn eerdere nieuwsbrief van 18 mei 2023 over een aantal relevante rulings. 

Kennisgroepstandpunt #6 vond ik wat schokkend. In feite was de vraag of het belastingplichtige was toegestaan een primair en een subsidiair verweer aan te voeren. Dat er een kennisgroep - niet eens formeel - aan te pas moet komen om het duidelijke antwoord - uiteraard toegestaan - te geven, is betreurenswaardig. 

Kennisgroepstandpunt #2 is interessant voor de praktijk in het kader van een recente uitspraak (ECLI:NL:HR:2022:312) over in welke gevallen sprake is van de voorzetting van een lening, o.a. indien een swapcombinatie wordt omgezet in een vastrentendelening. Het bestaan van een mandatory break clause die (kennelijk) dus niet bestaat ten aanzien van de vastrentende lening leidt ertoe dat er geen sprake is van een voortzetting.

Dank voor het lezen!

IBR Vpb & winst

#1

Aanleiding: Een naar Nederlands recht opgerichte NV (hierna: X NV) verplaatst haar feitelijke leiding per datum oprichting naar Frankrijk. De verplaatsing van de feitelijke leiding is ingegeven door zakelijke, niet-fiscale, motieven. In dit antwoord wordt verondersteld dat geen sprake is van verdragsmisbruik. Voor de toepassing van het Verdrag Nederland-Frankrijk 1973 (hierna: het Verdrag) wordt X NV als inwoner van Frankrijk aangemerkt. Vanaf 2024 omvat de Wet bronbelasting 2021 (hierna: Wet BB 2021) een conditionele bronheffing op dividenden. X NV keert in 2024 reguliere dividenden uit waarop de Wet BB 2021 van toepassing is.

Vraag: Staat artikel 10, zevende lid, Verdrag (het verbod op extraterritoriale belastingheffing) aan deze heffing in de weg?

Antwoord: Het verbod op extraterritoriale belastingheffing staat aan die heffing in de weg, behalve voor zover dividend wordt uitgekeerd aan (een) inwoner(s) van Nederland.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Winstbepaling

#2

Aanleiding: Belastingplichtige heeft contracten afgesloten bij Bank X om het variabelerenterisico op bestaande en toekomstige variabel rentende leningen bij Bank Y en Bank Z af te dekken.

Zoals omschreven in rechtsoverweging 5.1 van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:312 is de belastingplichtige op grond van zo’n contract, ook wel aangeduid als interest rate swap (IRS; hierna: renteswap), over een bepaalde periode een vast percentage verschuldigd van een overeengekomen bedrag, in dit geval de hoofdsom van de bijbehorende variabel rentende lening. Als tegenprestatie ontvangt de belastingplichtige over dezelfde periode en van hetzelfde bedrag, hetzelfde variabele percentage als dat van de variabele rente op de lening.

Op het moment dat de renteswaps werden afgesloten bevatten zij mutual break clausules. Bij een mutual break clausule hebben beide partijen op overeengekomen data het keuzerecht om de renteswaps, tegen verrekening van de marktwaarde op dat moment, vroegtijdig te beëindigen. Het staat niet ter discussie dat er, ondanks de aanwezigheid van de mutual break clausules, sprake is van een zodanige samenhang tussen de variabel rentende leningen en de renteswaps dat het variabelerenterisico op de geldleningen op balansdatum in hoge mate is beperkt (vergelijk HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1721, hierna: het arrest van 8 november 2019).

In 2018 is belastingplichtige vervolgens overgegaan tot de herfinanciering van de variabel rentende leningen en de bijbehorende renteswaps (gezamenlijk ook wel: swapcombinaties). Bank Y en Bank Z hebben in verband met die herfinanciering de renteswaps van belastingplichtige overgenomen en nieuwe vastrentende leningen verstrekt met gelijke nominale bedragen en einddata als de renteswaps. De eerdere geldleningen zijn door belastingplichtige afgelost. Ter compensatie van de overname van de negatieve waarden van de renteswaps betaalt belastingplichtige op de nieuwe leningen gedurende de looptijd een hoger dan marktconforme rente met (risico) opslagen. Deze variant van de afkoop van renteswaps wordt in de praktijk doorzak genoemd.

Vragen: 

1. Blijft sprake van gevallen, in de zin van het arrest van 8 november 2019, waarin een renteswap zodanig samenhangt met de bijbehorende lening dat het variabele renterisico daarop in hoge mate is beperkt, indien de looptijd van de renteswaps wordt verkort als gevolg van de vervanging van mutual break clausules door mandatory break clausules?

2. Kunnen in 2018 de negatieve resultaten behaald bij afkoop van de renteswaps middels de doorzakvariant als last worden genomen?

Antwoorden:

1. Ja, indien de looptijd van een renteswap wordt verkort doordat een mutual break clausule wordt vervangen door een mandatory break clausule blijft sprake van een swapcombinatie (de swap en samenhangende variabel rentende lening) in de zin van het arrest van 8 november 2019. Daarvoor geldt dat het niet is toegestaan een waardedaling van een interest rate swap als gevolg van een daling van de marktrente ten laste van het resultaat te brengen, voor zover de daling van de marktrente ertoe leidt dat op een met die swap samenhangende variabel rentende lening in de toekomst minder rente hoeft te worden betaald.

2. Ja, in 2018 kan belastingplichtige de negatieve resultaten behaald bij afkoop van de renteswaps als last nemen. Er is namelijk in wezen geen sprake van voortzetting van de oorspronkelijke swapcombinatie in de zin van HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:312.

Successiewet

#3

Aanleiding: X en Y zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk verwerven zij alle aandelen in Beheer BV. Beheer BV is 5% aandeelhouder van Werk BV, die een onderneming drijft. X overlijdt en zijn erfgenaam is het kind van X en Y.

Vraag: Is de toerekeningsregel van artikel 35c, vijfde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) van toepassing als een in algehele gemeenschap van goederen gehuwde aanmerkelijkbelanghouder samen met zijn echtgenoot indirect 5% van de aandelen heeft en één van de echtgenoten overlijdt?

Antwoord: Ja, omdat de erflater tijdens zijn leven een indirect aanmerkelijk belang had. Hij had immers samen met zijn echtgenoot 5% van de indirect gehouden aandelen (artikel 4.6 van de Wet Inkomstenbelasting 2001, hierna: Wet IB 2001). Dit betekent dat bij zijn overlijden de toerekeningsregel van toepassing is.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#4

Aanleiding: X en Y zijn ieder enig aandeelhouder van een persoonlijke holding (X BV en Y BV). X BV en Y BV bezitten elk 50% van de aandelen van een tussenholding (TH BV). TH BV bezit alle aandelen van de deelnemingen Groenten BV en Fiets BV. Groenten BV drijft een groentezaak en Fiets BV een fietsenzaak. Vanwege de toerekeningsregel van artikel 35c, vijfde lid, Successiewet 1956 (hierna: SW 1956), drijven X BV en Y BV voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW 1956 (hierna: BOR), elk voor 50% een groenten- en een fietsenzaak. Omdat X en Y ruzie hebben splitsen ze TH BV, met toepassing van artikel 14a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna Wet Vpb 1969) in TH 1 BV en TH 2 BV. TH 1 BV verkrijgt daarbij alle aandelen in Groenten BV en TH 2 BV alle aandelen in Fiets BV. X BV verkrijgt daarbij alle aandelen TH 1 BV en Y BV alle aandelen TH 2 BV. Kort na de splitsing schenkt X al zijn aandelen in X BV aan Z.

Vragen: 

1. Heeft het gevolgen voor het voldoen aan de bezitseis als door een splitsing de toerekening van de onderneming(en) aan de vennootschap, waarvan de aandelen worden verkregen, wijzigt?

2. Heeft het gevolgen voor het voldoen aan het voortzettingsvereiste als door een splitsing de toerekening van de ondernemingen aan de vennootschap, waarvan de aandelen zijn verkregen, wijzigt?

Antwoorden: 

1. Ja, door de splitsing kan deels een nieuwe bezitstermijn aanvangen. Als door de splitsing een groter gedeelte van een onderneming wordt toegerekend aan de vennootschap, waarvan de aandelen worden verkregen, vangt er voor dat gedeelte een nieuwe bezitstermijn aan. Dit is niet anders als door de splitsing een belang in een onderneming wordt geruild voor een belang in een andere toegerekende onderneming.

2. Ja, door de splitsing kan deels niet voldaan worden aan het voortzettingsvereiste. Als door de splitsing een kleiner gedeelte van een onderneming wordt toegerekend aan de vennootschap, waarvan de aandelen zijn verkregen, wordt in zoverre niet aan het voortzettingsvereiste voldaan. Dit is niet anders als door de splitsing een belang in een onderneming wordt geruild voor een belang in een andere toegerekende onderneming.

Onroerende zaken

#5

Aanleiding: Een man en een vrouw hebben een eigen woning die ten minste een jaar als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan. De man wordt voor zijn werk uitgezonden naar het buitenland en zijn vrouw gaat met hem mee. Vastgesteld is dat de man en de vrouw vanaf het moment van uitzending hun hoofdverblijf in een huurwoning in het buitenland hebben. Ze hebben niet de intentie om terug te keren naar Nederland, tenzij de situatie in het land van uitzending onveilig wordt.

Vraag: Kan de woning in Nederland op basis van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) als eigen woning aangemerkt blijven?

Antwoord: Nee. Als de woning leeg staat, omdat de man en de vrouw tijdelijk ergens anders wonen, wordt de leegstaande woning soms toch als eigen woning aangemerkt. Dit heet de uitzendregeling. Om gebruik te kunnen maken van de uitzendregeling moet het verblijf elders tijdelijk zijn. Omdat de man en de vrouw niet de intentie hebben om terug te keren naar de woning in Nederland, tenzij de situatie in het land van uitzending onveilig wordt, kan dit worden gelijkgesteld met een permanent verblijf elders. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het land van uitzending op het moment van uitzending niet onveilig is.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#6

Aanleiding: Belastingplichtige heeft een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) ingediend met een verzamelinkomen (box 1, box 2 en box 3) van € 0 en een persoonsgebonden aftrek van € 15.000 bestaande uit uitgaven voor specifieke zorgkosten.

De aanslag IB/PVV van belastingplichtige is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 0. Het restant persoonsgebonden aftrek (€ 15.000) is bij voor bezwaar vatbare beschikking (hierna: 6.2a-beschikking) vastgesteld in de vorm van een aparte vermelding op de aanslag IB/PVV.

Vervolgens wordt geoordeeld dat de persoonsgebonden aftrek te hoog is vastgesteld. Omdat het verzamelinkomen in de aanslag al € 0 bedraagt, leidt dit tot een herziene 6.2a-beschikking waarin het restant persoonsgebonden aftrek is verminderd naar € 5.000.

Belastingplichtige heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene 6.2a-beschikking.

Vraag: 

Kan belastingplichtige in de bezwaarprocedure tegen de herziene 6.2a-beschikking zowel aanvoeren dat het vereiste nieuwe feit voor herziening ontbreekt als inhoudelijke gronden aanvoeren die zien op de hoogte van het restant persoonsgebonden aftrek?

Antwoord:

Ja, belastingplichtige kan in de bezwaarprocedure tegen de 6.2a-beschikking beide gronden aanvoeren. Dit kan alleen voor zover ze betrekking hebben op het bedrag van de herziening.

Lees het kennisgroepstandpunt.

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#7

Aanleiding: Met ingang van 1 januari 2021 ontvangen bepaalde inwoners van Nederland die in Duitsland hebben gewerkt en hebben bijgedragen aan de Rentenversicherung, een toeslag op hun Rentenversicherung-uitkering, de zogenoemde Grundrentezuschlag (in de volksmond en hierna: ‘Grundrente’).

Vraag: Maakt de Grundrente onderdeel uit van het (belastbare) inkomen uit werk en woning volgens hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en daarmee van het Nederlandse premie- en bijdrage-inkomen van artikel 8 Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) en artikel 43 Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw)?

Antwoord: De Grundrente is een toeslag op de Rentenversicherung. Van een afzonderlijke uitkering is geen sprake. Wat betreft systematiek vanuit Wet IB 2001-, Wfsv- en Zvw-oogpunt volgt de Grundrente dan ook hetgeen geldt voor de Rentenversicherung. Concreet betekent dit dat de Grundrente, evenals een Rentenversicherung-uitkering, onderdeel uitmaakt van het (belastbare) inkomen uit werk en woning en daarmee van het Nederlandse premie- en bijdrage- inkomen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.