6 juni 2023 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week een groot aantal familieruziepraktijk zaken; schenkingen, toerekening vermogensbestanddelen, eigen woning en verrekenbeding, etc. 

Successiewet

#1

Aanleiding:

A schenkt een pakket aandelen aan B, onder de last dat B aan A vergoedt de waarde van de aandelen ten tijde van de schenking, minus een bepaald bedrag. Deze vergoeding moet plaatsvinden als B die aandelen aan een derde vervreemdt.

Vraag:

Is er direct schenkbelasting verschuldigd over een schenking als er wordt geschonken onder de last van het betalen van een vergoeding indien zich een onzekere toekomstige gebeurtenis voordoet?

Antwoorden:

Ja, er is direct sprake van een (onvoorwaardelijke) schenking. Een schenking onder een voorwaardelijke last, valt in twee delen uiteen: een onvoorwaardelijke schenking en een voorwaardelijke last. Over de waarde van de schenking is direct schenkbelasting verschuldigd. Als de lastbepaling in werking treedt en de begiftigde de vergoeding moet betalen, kan de geheven schenkbelasting op grond van artikel 53 van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) worden herrekend.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Natuurlijk persoon A verstrekt een niet-direct opeisbare geldlening aan natuurlijk persoon B.

Vraag: Wat moet de rente zijn bij niet-direct opeisbare leningen tussen natuurlijke personen om een schenking te voorkomen?

Antwoord: Er moet sprake zijn van een zakelijke rente. Indien uit vrijgevigheid daarvan wordt afgeweken is sprake van een schenking, aangezien de verarming en verrijking dan vaststaan. Een zakelijke rente is de rente welke tussen onafhankelijke derden onder dezelfde feiten, omstandigheden en voorwaarden zou zijn afgesproken.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#3

Aanleiding: X heeft een bepaald bedrag herroepelijk geschonken aan Y. X overlijdt. De erfgenamen van Y overwegen als rechtsopvolgers van X de schenking te herroepen.

Vraag: Vererft een herroepingsrecht verbonden aan een schenking? Zo ja, hoe verloopt de heffing van schenk- en erfbelasting dan?

Antwoord: Ja. Als aan een schenking de mogelijkheid tot herroeping is verbonden (artikel 7:177, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) dan vererft de bevoegdheid tot herroeping, tenzij anders is overeengekomen.

Het herroepingsrecht zelf heeft voor de toepassing van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) geen waarde en beïnvloedt dus niet de verschuldigde erfbelasting op het moment dat de herroepingsgerechtigde overlijdt. Wordt na diens overlijden het herroepingsrecht door zijn erfgenamen uitgeoefend, dan kan bij de begiftigde vermindering van schenkbelasting plaatsvinden op grond van artikel 53 SW 1956. Voor de erfgenamen van de schenker vormt de herroepen schenking een (nagekomen) bate, waarover op grond van artikel 1 SW 1956 heffing van erfbelasting plaatsvindt.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#4

Aanleiding: F verkrijgt alle aandelen in een BV, die een onderneming drijft. Voor deze verkrijging is hij een koopsom verschuldigd, die uit vrijgevigheid lager is dan de waarde van de BV. Er is sprake van een belaste verkrijging voor de schenkbelasting. F verzoekt om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956). Voor de inkomstenbelasting (hierna: IB) wordt over de winst uit aanmerkelijk belang een beroep gedaan op de doorschuifregeling (hierna: DSR). Omdat F in de toekomst IB verschuldigd kan worden mag hij belasting op zijn verkrijging in mindering brengen. Men spreekt ook wel van latente IB of latentie.

Vraag: Hoe wordt bepaald welk gedeelte van de latente inkomstenbelasting in mindering mag worden gebracht bij toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW 1956 (hierna: BOR), met name bij een verkrijging met een tegenprestatie?

Antwoord: Aftrek wegens latente inkomstenbelasting is mogelijk bij samenloop van de heffing van inkomstenbelasting en schenk- of erfbelasting. Bij het doorschuiven van een IB-claim kan zich bij de verkrijger deze samenloop voordoen. De verkrijger kan dan in de gevallen geregeld in artikel 20, vijfde lid, SW 1956 een latente IB als schuld op zijn verkrijging in mindering brengen. De (maximale) hoogte van de latente IB wordt bepaald door artikel 20, zesde lid, SW 1956.

Voor zover een vrijstelling geldt, is er geen sprake van samenloop van de twee heffingen en is in zoverre aftrek van de latente IB-schuld niet mogelijk. Bij een gedeeltelijke vrijstelling (zoals de BOR in de praktijk vaak is) moet worden bepaald welk deel van de latentie aan het niet-vrijgestelde deel van de verkrijging wordt toegerekend. Deze toerekening vindt naar evenredigheid plaats. De omslagberekening die daarbij wordt gemaakt, is: belast deel ondernemingsvermogen / (verkregen ondernemingsvermogen minus tegenprestatie) x IB-latentie zonder toepassing BOR.

N.B. Een tegenprestatie (koop-of inbrengsom) -die de verkrijger is verschuldigd- verlaagt de verkrijging (zie artikel 5 SW 1956). Hierover is geen schenk- of erfbelasting verschuldigd. Met betrekking tot het bedrag van de tegenprestatie doet zich bij de verkrijger dan ook geen samenloop voor en kan er geen latentie in aftrek worden gebracht.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#5

Aanleiding: Erflater heeft in zijn testament een tweetrapsmaking opgenomen. Hij heeft zijn echtgenoot tot bezwaarde en zijn kinderen tot verwachters benoemd. Na drie jaar doet de echtgenoot afstand van het geërfde bezwaard vermogen.

Vraag: Leidt het doen van afstand van bezwaard vermogen door de bezwaarde tot heffing van erf- of schenkbelasting?

Antwoord: Ja, als de bezwaarde afstand doet van het bezwaard vermogen leidt dat altijd tot belastingheffing in de relatie insteller — verwachter. Als de bezwaarde uit vrijgevigheid afstand doet, is er ook een gift van de bezwaarde aan de verwachter. Heffing van schenkbelasting over deze gift blijft echter achterwege, zodat dubbele heffing wordt voorkomen.

N.B. Het maakt hierbij geen verschil of sprake is van een ’gewone’ tweetrapsmaking of van een tweetrapsmaking met vervreemdings- en verteringsbevoegdheid (ook: fideï commis de residuo). Een bezwaarde kan immers - zo nodig met instemming van de bezwaarde - door afstand te doen, het bezwaard vermogen overdragen aan de bezwaarde.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#6

Aanleiding: Ouder A is enig aandeelhouder van houdstermaatschappij X, die op haar beurt enig aandeelhouder is van werkmaatschappij Y. Ouder A laat in jaar 1 door houdstermaatschappij X alle aandelen in werkmaatschappij Y om niet aan zijn kind B overdragen. Op deze schenking is de bedrijfsopvolgingsregeling (hierna: BOR) in de Successiewet 1956 van toepassing, maar voor het aanmerkelijk belang in de Wet op de inkomstenbelasting 2001(hierna: Wet IB 2001) heeft dit fiscale gevolgen. A beroept zich in jaar 2 met succes op dwaling, omdat zijn adviseur dit fiscale gevolg niet had voorzien. De Belastingdienst volgt dit in dit specifieke geval. B draagt in jaar 2 de aandelen in werkmaatschappij Y terug over aan houdstermaatschappij X. In jaar 4 schenkt A de aandelen in houdstermaatschappij X aan kind B.

Vraag: Is voldaan aan de bezitseis van artikel 35d van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) indien een aandeelhouder zijn aandelen wil schenken binnen 5 jaar, nadat hij wegens ontbinding van een rechtshandeling door dwaling, weer (indirect) aanmerkelijkbelanghouder is geworden van die aandelen?

Antwoord: Nee. Dwaling heeft civiel wel terugwerkende kracht, maar fiscaal niet, zie het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:1. De erflater is daardoor gedurende de periode voorafgaand aan de dwaling niet (indirect) aanmerkelijkbelanghouder van de aandelen geweest. Dat de koper/begiftigde in de periode tot de dwaling de aanmerkelijkbelanghouder is, blijkt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3323. Dus als de dwaling in de bezitsperiode heeft plaatsgevonden wordt niet voldaan aan de bezitseis (artikel 35d, eerste lid, onderdeel c, SW 1956).

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#7

Aanleiding: Belastingplichtigen X en Y zijn het gehele jaar fiscale partners. In hun aangiften hebben ze, na toepassing van de drempel, € 9.000 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten opgegeven. Hiervan is € 5.400 (60%) aan X toegedeeld en € 3.600 (40%) aan Y. Ze hebben allebei aangifte inkomstenbelasting gedaan. Er zijn definitieve aanslagen opgelegd conform de ingediende aangiften. Nadat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan, blijkt uit onderzoek van de Belastingdienst dat de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten € 5.000 bedragen. De Belastingdienst legt navorderingsaanslagen op om de te hoge aftrek van € 4.000 te corrigeren.

Vraag: Hoe wordt de persoonsgebonden aftrek, zoals de uitgaven voor specifieke zorgkosten, bij navordering verdeeld tussen fiscale partners?

Antwoord: Voor zover gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, zoals de persoonsgebonden aftrek, zijn opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen, blijft de verdeling in stand. De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen die na een neerwaartse correctie resteren, worden dus volgens dezelfde verhouding verdeeld als in de onherroepelijk vaststaande aanslagen.

In de onherroepelijk vaststaande aanslagen zijn de uitgaven voor specifieke zorgkosten 60/40 verdeeld. Na correctie van € 4.000, resteert een bedrag van € 5.000 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten. Bij een 60/40-verdeling wordt € 3.000 aan X toegedeeld en € 2.000 aan Y. Hieruit volgt dat bij X € 2.400 (€ 5.400 - € 3.000) wordt gecorrigeerd en bij Y € 1.600 (€ 3.600 - € 2.000). X en Y kunnen niet kiezen voor een andere verdeling.

N.B.: Hoewel de persoonsgebonden aftrek als één gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt genoemd, heeft de staatssecretaris in een besluit toegelicht dat partners per persoonsgebonden aftrekpost een onderlinge verhouding kunnen kiezen (Besluit van 18 maart 2010, nr. DGB2010/745M , onderdeel 2.12). Dit besluit is ingetrokken omdat het een voorlichtend karakter had, maar inhoudelijk geldt dit standpunt nog steeds.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#8

Aanleiding: Belastingplichtigen X en Y zijn het gehele jaar fiscale partners. In hun aangiften hebben ze van bankrekening A € 500.000 opgegeven. Hiervan is € 300.000 aan X toegedeeld en € 200.000 aan Y. Ze hebben allebei aangifte inkomstenbelasting gedaan. Er zijn definitieve aanslagen opgelegd conform de ingediende aangiften. Nadat de aanslagen onherroepelijk vast zijn komen te staan, komen X en Y er achter dat ze een fout hebben gemaakt: op bankrekening A stond feitelijk € 900.000. Ze dienen een verzoek tot navordering in voor het bedrag van € 400.000 dat ze niet in hun aangiften hebben aangegeven.

Vraag: Hoe wordt de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen bij navordering verdeeld tussen fiscale partners?

Antwoord: Voor gemeenschappelijke bestanddelen, zoals de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, mogen fiscale partners bij navordering een verdeling kiezen, voor zover het gemeenschappelijke bestanddeel niet is opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen.

In de onherroepelijk vaststaande aanslagen is € 500.000 van het saldo van bankrekening A opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen. Voor het deel van bankrekening A van € 400.000 dat niet is aangegeven geldt de hoofdregel van verdeling tussen fiscale partners. X en Y mogen dus samen kiezen voor een verdeling van de niet eerder aangegeven € 400.000. Als ze geen gezamenlijke keuze maken, wordt het bedrag van € 400.000 gelijk verdeeld over de fiscale partners.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#9

Aanleiding: Belastingplichtigen X en Y zijn het gehele jaar fiscale partners en hebben samen een eigen woning. Het eigenwoningforfait bedraagt € 2.500. Ze zijn voor de aankoop van de woning een schuld van € 500.000 aangegaan waarover ze jaarlijks

€ 15.000 rente betalen. De belastbare inkomsten uit eigen woning bedragen derhalve negatief € 12.500. Hiervan is € 7.500 (60%) aan X toegedeeld en € 5.000 (40%) aan Y. Daarnaast hebben ze een gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van € 1.000.000. Hiervan is € 600.000 (60%) aan X toegedeeld en € 400.000 (40%) aan Y. Nadat de aanslagen inkomstenbelasting van X en Y allebei onherroepelijk vaststaan, blijkt dat de schuld niet voldoet aan de voorwaarden om als eigenwoningschuld te worden aangemerkt, waardoor de schuld van box 1 naar box 3 verhuist. Na deze correctie bedragen de belastbare inkomsten uit eigen woning positief € 2.500. De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen bedraagt € 500.000.

Vragen: 

1. Hoe worden de belastbare inkomsten uit eigen woning bij navordering verdeeld tussen de fiscale partners?

2. Hoe wordt de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen bij navordering verdeeld tussen fiscale partners?

Antwoorden: 

1. Voor gemeenschappelijke bestanddelen mogen fiscale partners bij navordering een verdeling kiezen, voor zover het gemeenschappelijke bestanddeel niet is opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen. Voor zover gemeenschappelijke inkomensbestanddelen wel zijn opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen, blijft de verdeling in stand. Het saldo belastbare inkomsten uit eigen woning van positief € 2.500 is niet eerder opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen. X en Y mogen hiervoor een verdeling kiezen. Als zij geen keuze maken, wordt het bedrag gelijk verdeeld over de fiscale partners

2. De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van € 500.000 die resteert na de correctie is al opgenomen in de onherroepelijk vaststaande aanslagen in de verdeling 60/40. Deze verdeling blijft in stand. De correctie van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen dient hierop aan te sluiten.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Onroerende zaken

#10

Aanleiding: 

Een belastingplichtige en zijn partner zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden houden in dat er alleen een gemeenschap van inboedel bestaat en dat er bij het einde van het huwelijk door echtscheiding of overlijden een finaal verrekenbeding geldt. Na het trouwen heeft de partner een woning gekocht, waarin de belastingplichtige en zijn partner zijn gaan wonen. De partner is de juridische eigenaar van de woning. De belastingplichtige en zijn partner zijn gezamenlijk de schuld ter verwerving van de woning aangegaan.

Op 1 januari 2020 heeft de partner de woning verlaten en zich op een ander woonadres ingeschreven in de basisregistratie personen. De belastingplichtige is in de woning blijven wonen en heeft vanaf dat moment het volgende betaald:

- de rente voor de schuld, die belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk ter verwerving van de woning zijn aangegaan;

- de onroerendezaakbelasting; en
- de premies voor de opstalverzekering.

Op 1 september 2020 hebben de belastingplichtige en zijn partner (hierna: ex-partner) een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De echtscheiding is op 1 december 2020 uitgesproken. In het vonnis van de rechtbank is geen verdeling van vermogen opgenomen, omdat de belastingplichtige en zijn ex-partner dit nog zouden regelen. De belastingplichtige en zijn ex-partner hebben:

- geen echtscheidingsconvenant gesloten;

- tijdens of na het huwelijk, buiten de huwelijkse voorwaarden en het daarin opgenomen finaal verrekenbeding, geen afspraken ten aanzien van de woning gemaakt; en

- na het vertrek van de ex-partner op 1 januari 2020 ook geen afspraken gemaakt over de verdeling van vermogen.

Op 1 juni 2022 heeft de belastingplichtige de woning van de ex-partner gekocht. Op dat moment heeft de levering en dus de overdracht van de juridische eigendom plaatsgevonden.

Vraag: Heeft de belastingplichtige in de periode van 1 januari 2020 tot 1 juni 2022 op grond van het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden de economische eigendom van de helft van de woning, waardoor sprake is van een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

Antwoord: Nee. De belastingplichtige heeft in de periode van 1 januari 2020 tot 1 juni 2022 op grond van het finaal verrekenbeding geen economische eigendom van de helft van de woning, waardoor geen sprake is van een eigen woning. De belastingplichtige kan de betaalde rente voor zijn aandeel in de totale schuld gedurende deze periode niet in aanmerking nemen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#11

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft een appartementsrecht. Het appartementsrecht geeft de belastingplichtige recht op een bepaald aandeel van een gebouw met bijbehorende grond, dat door de gemeente met vestiging van het voortdurend recht van erfpacht is uitgegeven. De belastingplichtige is voor het recht van erfpacht een periodieke canon voor een tijdvak van 50 jaar verschuldigd. De belastingplichtige koopt de totale erfpachtcanon over dit tijdvak in één keer af.

Vraag: Is de afkoopsom aftrekbaar als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning?

Antwoord: Nee, de afkoopsom is niet aftrekbaar.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Overdrachtsbelasting

#12

Aanleiding: Natuurlijk persoon A heeft in 2022 een woning verkregen en daarbij de startersvrijstelling geclaimd. Bij de toepassing van de vrijstelling is aan alle vier de cumulatieve voorwaarden van artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) voldaan, hetgeen A door het ondertekenen van de akte van levering ook als zodanig heeft verklaard. In de aangifte is een beroep op de startersvrijstelling gedaan. A wil nu een grotere woning kopen. A wil de in 2022 geclaimde startersvrijstelling herroepen en de vrijstelling op de verkrijging van de nieuwe grotere woning toepassen waardoor hij gebruik kan maken van een in absolute zin hogere vrijstelling.

Vraag: Is het mogelijk om de toegepaste startersvrijstelling bij de verkrijging van de woning te herroepen, zodat de vrijstelling op een later moment alsnog kan worden gebruikt?

Antwoord: Nee. Een eenmaal gemaakte keuze voor toepassing van de startersvrijstelling op het moment van verkrijging van een woning kan niet worden herroepen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Verzekeringsproducten & assurantiebelasting

#13

Aanleiding: In artikel 3.127, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is de imputatie op de jaarruimte geregeld. In onderdeel a is onder andere bepaald dat het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 Wet IB 2001 betaalde of verrekende premies, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid Wet IB 2001, geïmputeerd moet worden.

Vraag: Moet de nettofactor van het kalenderjaar of het voorafgaande kalenderjaar worden gehanteerd?

Antwoord: De nettofactor van het kalenderjaar moet worden gehanteerd.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#14

Aanleiding: De kwalificatie houdt verband met één van de vereisten voor een teruggaaf dividendbelasting, op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965. Namelijk dat een buitenlands lichaam niet onderworpen mag zijn aan de vennootschapsbelasting, indien het lichaam in Nederland zou zijn gevestigd.

Vraag: Blijft een naar het recht van Duitsland opgerichte Gesellschaft mit beschränkter Haftung (hierna: GmbH), die in Duitsland fiscaal is erkend als zijnde “gemeinnützig” (van algemeen nut) en daardoor ook wel de benaming "gGmbH” of “Stiftung GmbH” krijgt, een GmbH die vergelijkbaar is met een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap (hierna: bv) voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de dividendbelasting 1965 en de Wet bronbelasting 2021? Of kan een dergelijke gGmbH (of Stiftung GmbH) worden vergeleken met een naar Nederlands recht opgerichte stichting?

Antwoord: Een gGmbH (of Stiftung GmbH) is een naar Duits civiel recht opgerichte GmbH. Een GmbH is vergelijkbaar met een naar Nederlands recht opgerichte bv. De Duitse fiscale erkenning als zijnde “gemeinnützig” en de daarmee verband houdende aanduiding in het spraakgebruik als “gGmbH" of “Stiftung GmbH” maken niet dat deze GmbH vergeleken hoeft te worden met een stichting. Een bv die kenmerken heeft van een stichting blijft immers naar Nederlandse maatstaven ook een bv.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.