1 oktober 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

De Belastingdienst heeft een nieuwe 'Syllabus artikel 15b Wet Vpb 1969 (generieke renteaftrekbeperking)' gepubliceerd (hier). Daarnaast zijn er deze week vier nieuwe kennisgroepstandpunten gepubliceerd.

Dank voor het lezen!

Overdrachtsbelasting

#1

Aanleiding: Het Rijk wil de staat van de natuur in Nederland verbeteren door vermindering van de uitstoot van ammoniak en depositie van stikstof op natuurgebieden. Om dat te bereiken wordt op basis van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (hierna: Lbv-plus) subsidie verleend voor onomkeerbare sluiting van veehouderijlocaties. Indien een locatie wordt gesloten en de onderneming daarmee niet wordt voortgezet gedurende drie jaar na de toepassing van de inbrengvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder ten tweede, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) is alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd (artikel 5, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: UBBR)).

Vraag: Wanneer wordt bij deelname aan de Lbv-plus regeling de onderneming niet meer voortgezet in de zin van artikel 15, eerste lid, onderdeel e, onder ten tweede, WBR jo. artikel 5, vierde lid, UBBR?

Antwoord: De onderneming wordt niet langer voortgezet vanaf het moment dat de voorgeschreven overeenkomst (artikel 5, lid 1, onderdeel h, Lbv- plus) is gesloten én de dan lopende ronde dieren (de betreffende productiecirkel) is geëindigd.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Successiewet

#2

Aanleiding: X houdt al vele jaren de aandelen in X BV, die alle aandelen in Y BV houdt. Y BV drijft een onderneming. X BV zal worden gesplitst, het betreft een juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Hierbij zullen de aandelen in Y BV worden afgesplitst naar een op te richten vennootschap (Q BV). Voorafgaand aan de splitsing worden de aandelen van de bij splitsing op te richten vennootschap (Q BV) obligatoir geschonken. De betreffende splitsing vindt twee maanden na de schenking plaats. Op dezelfde dag worden de aandelen van Q BV via een notariële akte aan de begiftigde geleverd.

Vraag: Kan de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (hierna: BOR) van toepassing zijn op aandelen die ontstaan bij een juridische splitsing als bedoeld in artikel 3.56 Wet IB 2001, als deze splitsing na de schenking plaatsvindt?

Antwoord: Ja, mits ten tijde van de schenking duidelijk is dat en hoe de splitsing zal plaatsvinden.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Invordering & Civiel recht

#3

Aanleiding: Ondernemers kunnen bij de Belastingdienst een verzoek indienen om een verklaring af te geven, waarin door de Belastingdienst een standpunt wordt ingenomen over de volgende twee vragen:

- Moet ik op grond van artikel 12 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) jo. artikel 24b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: UBOB 1968) de verleggingsregeling toepassen?
- Kan ik op grond van artikel 35 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw 1990) als eigenbouwer aansprakelijk worden gesteld voor de loonbelastingschulden van mijn onderaannemers?

De verklaring wordt ondertekend door zowel de inspecteur als de ontvanger. Ter beantwoording van deze vragen is van belang of belanghebbende kwalificeert als eigenbouwer in de zin van artikel 35 Iw 1990.

Of sprake is van eigenbouwerschap in de zin van dit artikel, wordt onder meer bepaald door het criterium ‘uitvoeren van een werk in de normale uitoefening van zijn bedrijf’.

We wijzen erop dat de beantwoording van deze rechtsvragen alléén betrekking heeft op het oordeel van de ontvanger omtrent het wel of niet kwalificeren als eigenbouwer in de zin van artikel 35 Iw 1990. De inspecteur beantwoordt vragen over de toepassing van artikel 12 Wet OB 1968 jo. artikel 24b, derde lid, UBOB 1968 geheel zelfstandig.

Er zijn situaties waarin de inspecteur oordeelt dat een fiscale eenheid omzetbelasting (hierna: FE OB) in zijn geheel als eigenbouwer kan worden aangemerkt, zodra één van de onderdelen als eigenbouwer kwalificeert.

Vragen:

1. Kan de ontvanger een FE OB als eigenbouwer aanmerken?
2. Zo nee, kan, vanwege de verwevenheid tussen de onderdelen van de FE OB, een bepaald onderdeel van de FE OB door de ontvanger als eigenbouwer worden aangemerkt door de kennis/kunde en werkzaamheden van een ander onderdeel aan het eerstgenoemde onderdeel toe te rekenen?

Antwoorden:

1. Ja. Gezien de wenselijkheid om de begrippen ‘bedrijf’ en ‘ondernemer’ in de Wet OB 1968 en de Iw 1990 dezelfde uitleg te geven, moet de ontvanger bij de beoordeling van de vraag of een FE OB als eigenbouwer kan worden aangemerkt, de fictie die wordt gehanteerd bij de FE OB om deze als een ‘bedrijf’ en ‘ondernemer’ aan te merken, ook toepassen op het begrip eigenbouwer.
2. Gezien het antwoord op vraag 1, behoeft deze vraag geen beantwoording. De hele FE OB valt onder het begrip eigenbouwer, dus ook de onderdelen van de FE OB.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#4

Aanleiding: Buitenlandse beleggingsinstellingen in de rechtsvorm van een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, met veelal een groot aantal participanten, vragen bij de Belastingdienst zekerheid vooraf over hun fiscale status per 1 januari 2025. Deze beleggingsinstellingen, tot en met 2024 kwalificerend als open cv-achtige of als andere vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal (bijv. maatschap op aandelen), zijn tot 1 januari 2025 als zodanig zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De directe aanleiding voor deze nieuwe verzoeken is een aantal wijzigingen per die datum in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), waardoor een beleggingsinstelling van zelfstandig belastingplichtige entiteit anno 2024 kan transformeren tot transparante entiteit met ingang van 2025. Bij de beleggingsinstellingen leeft specifiek de vraag of zij ondanks hun rechtspersoonlijkheid vanaf 2025 kwalificeren als beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), waardoor zij – als fonds voor gemene rekening (hierna: fgr) – belastingplichtig kunnen blijven.

Vraag: Kan een beleggingsinstelling in de rechtsvorm van een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie (hierna: EU), vanaf 2025 worden aangemerkt als beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft, en daardoor kwalificeren als fgr?

Antwoord: Ja, dat is afhankelijk van de feiten mogelijk.

Wanneer een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve belegging in effecten (de termen beleggingsinstelling en instelling voor collectieve belegging in effecten worden in dit standpunt uitgelegd conform de definities in artikel 1:1 Wft) in de EU-lidstaat van herkomst van de instelling conform de EU-richtlijnen RL 2011/61/EU respectievelijk RL 2009/65/EG niet wordt aangemerkt als beleggingsmaatschappij of maatschappij voor collectieve belegging in effecten en een rechtsvorm bezit die niet vergelijkbaar is met een nv of bv, dan is deze beleggingsinstelling voor de toepassing van artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 (tekst 2025) aan te merken als een beleggingsfonds of fonds voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 Wft. Een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid is niet vergelijkbaar met een nv of bv.

De betreffende beleggingsinstelling is als fgr zelfstandig belastingplichtig wanneer ook voldaan wordt aan de overige wettelijke fgr- criteria, zoals die zijn opgenomen in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 (tekst 2025).

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.