2 juli 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

'We' staan dus in de kwartfinale! Tweede kans tegen Oostenrijk? In dat kader toch even de ongetwijfeld betrouwbare bron Kiddle erbij gepakt:

"They [Maurits: De Oostenrijkers dus] were runners-up in the 1936 Olympic in Germany, again [Maurits: net als tijdens de Wereldbeker in 1934] losing to Italy 1–2, despite having been beaten in the quarter-finals by Peru, following the Peruvians' withdrawal. However, according to an investigation, the surprise victory by Peru was deliberately annulled by Adolf Hitler to favour the Austrians."

Van de Peruanen zullen ze weinig te vrezen hebben dit EK. 'En', alsdus Djoser, 'hoewel er veel overeenkomsten zijn tussen beide landen, zijn er ook verschillen.' Laten we het hopen.

Overigens is de Kiddle-pagina over het Oostenrijkse voetbalteam na het bovenstaande citaat ook erg interessant. Daarnaast wil ik u als lezer van bovenstaande expliciet wijzen op de disclaimer onder aan deze email.

Deze week weer 4 nieuwe kennisgroepstandpunten. Het eerste kennisgroepstandpunt (#1) gaat over het in aanmerking nemen van rente op een onzakelijke lening; de waardering van de (onvolwaardige) renteaccrual, en de (belaste) opwaardering wanneer deze alsnog wordt betaald. Dit standpunt lijkt mij...juist. Kennisgroepstandpunt #2 betreft de tussenhoudsterregeling in de liquidatieverliesregeling. Standpunt #3 gaat over de kwalificatie van een Duitse Treuhandvereinbarung (Contractual Trust Agreement) als doelvermogen (niet dus). Standpunt #4 gaat over een fiscaal partnerschap bij een notarieel samenlevingscontract tussen vader en dochter (>27 jaar).

Dank voor het lezen!

Deelnemingsvrijstelling

#1

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft een zogenoemde onzakelijke lening verstrekt aan haar deelneming ter grootte van € 1.000. De overeengekomen rente bedraagt 5% (€ 50) per jaar en wordt schuldig gebleven. De rente is jaarlijks aan het einde van het jaar verschuldigd. De op basis van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442, zogenoemde ‘vuistregel-rente’ bedraagt 3% (€ 30) per jaar. In het jaar 2018 waardeert belastingplichtige de door haar verstrekte onzakelijke lening af naar nihil. In dat jaar en de daaropvolgende drie jaar bedraagt de op basis van het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW6552, zogenoemde ‘WEV-rente’ 1% (€ 10) per jaar. In het jaar 2022 maakt de deelneming winst en vergoedt zij alsnog de achterstallige vuistregel-rente over de jaren 2018 t/m 2021 (4 x € 30 = in totaal € 120).

Vraag: Wordt de alsnog ontvangen rente ad € 120 minus de eerder in aanmerking genomen WEV-rente in het jaar 2022 op grond van de onzakelijke lening jurisprudentie in aanmerking genomen bij het bepalen van de fiscale winst van de belastingplichtige?

Antwoorden: Ja, de alsnog ontvangen rente ad € 120 minus de eerder in aanmerking genomen WEV-rente wordt in aanmerking genomen bij het bepalen van de fiscale winst van de belastingplichtige. Het strookt met de jurisprudentie van de Hoge Raad over de onzakelijke lening en met de noodzaak van een juiste vaststelling van de belastbare totale winst dat bij de bepaling van de winst van crediteur én debiteur deze vuistregelrente (alsnog) in aanmerking wordt genomen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Een belastingplichtige richt dochtervennootschap TH op en stort daarin € 100 kapitaal. Met dit kapitaal verwerft TH vervolgens van derden alle aandelen in KD voor een prijs van € 100. KD is de enige bezitting van TH. In het daaropvolgende jaar stort belastingplichtige € 300 kapitaal in TH. TH stort ditzelfde bedrag direct door in KD. Enkele jaren hierna wordt KD vervreemd aan een derde voor € 50 en vervolgens wordt TH ontbonden en vereffend (na 1 januari 2021). De liquidatie-uitkering aan de belastingplichtige bedraagt € 50, namelijk de door TH bij de verkoop van KD ontvangen contanten. Schematisch kan het voorgaande als volgt worden weergegeven.

Vraag: Wat is in deze casus de omvang van het door de belastingplichtige in verband met de ontbinding en voltooide vereffening van TH in aanmerking te nemen liquidatieverlies, zoals bedoeld in artikel 13d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969)?

Antwoord: Het bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen liquidatieverlies in verband met de ontbinding en voltooide vereffening van TH bedraagt nihil.

Op grond van artikel 13d, vijfde lid, Wet Vpb 1969, wordt het liquidatieverlies in beginsel gesteld op € 350, zijnde het door de belastingplichtige opgeofferde bedrag voor TH van € 400 verminderd met de liquidatie-uitkering van € 50.

Tot het vermogen van TH heeft een deelneming (KD) behoord die is vervreemd. KD is in waarde gedaald sedert de verkrijging van de deelneming in TH door de belastingplichtige. Op grond van artikel 13d, zevende lid, Wet Vpb 1969, wordt het liquidatieverlies slechts in aanmerking genomen voor zover dit verlies het bedrag van de waardedaling te boven gaat. Voor de bepaling van de waardedaling van KD dient naast de aankoopprijs van € 100 rekening gehouden te worden met de tussentijdse kapitaalstorting van TH in KD van € 300. De waardedaling wordt derhalve becijferd op € 350. Omdat het liquidatieverlies zoals dat is berekend op basis van artikel 13d, vijfde lid, Wet Vpb 1969, de waardedaling van € 350 niet overstijgt, bedraagt het door belastingplichtige in aanmerking te nemen liquidatieverlies nihil.

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#3

Aanleiding: Een Duitse werkgever (een GmbH naar Duits recht) heeft ten behoeve van het beheer en de uitvoering van pensioenregelingen van (voormalige) werknemers van de werkgever een Pensionstreuhand ingesteld. De Pensionstreuhand is ingesteld bij een trustovereenkomst naar Duits recht (Treuhandvereinbarung), in de praktijk ook wel aangeduid als Contractual Trust Arrangement. De trustovereenkomst is aangegaan met een eingetragener Verein naar Duits recht (hierna aangeduid als e.V.). De werkgever heeft in verband met de trustovereenkomst het betreffende pensioenvermogen aan deze e.V. overgedragen. De e.V. fungeert binnen de Pensionstreuhand als Treuhänder (bewaarder) en beheert in die hoedanigheid het pensioenvermogen overeenkomstig de trustovereenkomst. Overeenkomstig de trustovereenkomst wordt het pensioenvermogen aangewend ter belegging in Nederlandse effecten.

Bij de behandeling van een fiscaal vraagstuk is de vraag naar voren gekomen of het pensioenvermogen dat onder de trustovereenkomst valt, kwalificeert als een doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

Vraag: Kwalificeert het onder de trustovereenkomst vallende pensioenvermogen als doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969?

Antwoord: Nee. De e.V. naar Duits recht is als Treuhänder (bewaarder) juridisch gerechtigd tot het pensioenvermogen. De werkgever (de GmbH naar Duits recht) is economisch gerechtigd tot het pensioenvermogen. Van een doelvermogen kan daarom geen sprake zijn.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Inkomstenbelasting niet-winst

#4

Aanleiding: Belastingplichtige (> 27 jaar) en haar vader besluiten vanwege zijn mogelijke toekomstige zorgbehoefte te gaan samenwonen. Zij wensen allebei zo veel mogelijk een zelfstandig leven te behouden. In dit kader zijn zij per 18 december 2023 een samenwoonovereenkomst aangegaan die zij bij de notaris hebben laten vastleggen. In deze overeenkomst staat dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat ze gedurende de periode dat zij samenwonen een wederzijdse zorgverplichting hebben als bedoeld in artikel 1a van de Successiewet 1956. De zorgplicht strekt niet verder dan de verplichting over en weer bij te dragen aan de kosten van de huishouding. Daarnaast hebben zij afspraken gemaakt over de inboedel, en/of-rekening, ontbinding van de overeenkomst en is er een verblijvingsbeding opgenomen. Op 18 december 2023 schrijven zij zich in op hetzelfde woonadres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP).

Vraag: Kwalificeren belastingplichtige en haar vader voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) als fiscale partners wanneer zij op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de BRP en een notariële samenwoonovereenkomst hebben gesloten?

Antwoord: Ja, zij zijn fiscale partners op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Op grond van dit artikel worden ongehuwd samenwonende meerderjarigen met een notarieel samenlevingscontract, die op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven, aangemerkt als fiscaal partner. Als in het notarieel opgemaakte contract in ieder geval is vastgelegd wat de vermogensrechtelijke verhouding is tussen twee personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren, is sprake van een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in de AWR. Daarbij is niet van belang dat het contract samenwoonovereenkomst is genoemd in plaats van samenlevingscontract.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.