18 juni 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 4 nieuwe kennisgroepstandpunten. Twee standpunten over de deelnemingsvrijstelling. Standpunt #3 gaat over toepassing van de deelnemingsvrijstelling op optierechten. Het gaat om een optieovereenkomst die recht geeft op geleidelijke uitoefening van het optierecht. De conclusie is dat de deelnemingsvrijstelling toepassing kan vinden op voordelen uit het optierecht. Er is wel een (grote) maar:

"De deelnemingsvrijstelling is van toepassing vanaf het moment dat uitoefening van het optierecht contractueel mogelijk is en die uitoefening leidt tot een aandelenbelang dat als deelneming aangemerkt kan worden."

Dit lijkt me wel een behoorlijk beperkte uitleg.

Standpunt #4 gaat over artikel 13 lid 7 van de Wet op de Vennootschapsbelasting. Het betreft de vraag of een gedeelte van het resultaat op een non-deliverable valutatermijncontract kan worden gezien als rentekosten (niet vrijgesteld; aftrekbaar). Volgens het standpunt kan dat niet.

Dank voor het lezen!

Auto

#1

Aanleiding:

1. Met een geschorst motorrijtuig, waarvoor de overgangsregeling oldtimers (hierna: OVR) geldt, wordt in de maanden maart tot en met november weggebruik geconstateerd. Voor het motorrijtuig geldt dat het OVR-tarief op basis van artikel 84a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB 1994) voor aanvang van het tijdvak is betaald.

2. Met een geschorst motorrijtuig, waarvoor een vrijstelling geldt, wordt weggebruik geconstateerd.

Vragen:

1. Kan er op basis van artikel 35 Wet MRB 1994 een naheffingsaanslag worden opgelegd wanneer voor het gecontroleerde motorrijtuig het OVR-tarief is betaald?

2. Kan er op basis van artikel 35 Wet MRB 1994 een naheffingsaanslag worden opgelegd als een vrijstelling op het motorrijtuig van toepassing is?

Antwoorden:

1. Nee, de verschuldigde belasting is al voldaan.

2. Nee, hoewel de voorwaarden van de schorsingsregeling zijn overtreden is er geen fiscaal belang, omdat het motorrijtuig was
vrijgesteld.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Uitgangspunt is dat voor ieder motorrijtuig door de houder motorrijtuigenbelasting wordt betaald. Er is een fiscale faciliteit (handelaarsregeling) voor motorrijtuigen, die in een bedrijfsvoorraad staan (of bij een herstelbedrijf zijn voor het verrichten van werkzaamheden). Als aan de voorwaarden van de handelaarsregeling wordt voldaan, hoeft voor deze motorrijtuigen geen belasting afzonderlijk te worden voldaan. Tijdens weggebruik met deze motorrijtuigen, moeten ze voorzien zijn van een geldig handelaarskenteken. Voor het handelaarskenteken wordt de verschuldigde belasting berekend op basis van het bedrag voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg, over een tijdvak van drie maanden.

Met de handelaarskentekenplaat kan afwisselend met verschillende motorrijtuigen uit de bedrijfsvoorraad gebruik van de weg worden gemaakt en zijn gewicht, brandstof of type van het onderliggende motorrijtuig niet van belang. Als niet aan de voorwaarden van de handelaarsregeling is voldaan, kan er een naheffingsaanslag/boetebeschikking worden opgelegd (artikel 69 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB 1994)).

Voor een elektrisch motorrijtuig geldt op basis van artikel 23b Wet MRB 1994 het nihiltarief. Daarnaast zijn diverse motorrijtuigen, onder voorwaarden, vrijgesteld voor de Wet MRB 1994 (artikel 72 en 73 Wet MRB 1994).

Vragen:

1. Kan op basis van artikel 69 Wet MRB 1994 een naheffingsaanslag worden opgelegd voor het niet voeren van een handelaarskentekenplaat voor een motorrijtuig dat is opgenomen in de bedrijfsvoorraad en waarop het nihiltarief c.q. een vrijstelling van toepassing is?

2. Maakt het hierbij uit dat voor dit motorrijtuig geen belasting verschuldigd zou zijn wanneer belanghebbende het motorrijtuig niet in de bedrijfsvoorraad zou hebben opgenomen?

Antwoorden:

1. Ja, op basis van de wettelijke regeling kan er een naheffingsaanslag worden opgelegd nu er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de handelaarsregeling.

2. Nee, het is niet van belang of voor het motorrijtuig, als het niet in de bedrijfsvoorraad zou zijn opgenomen, een nihiltarief of een vrijstelling van toepassing is. De naheffing wordt opgelegd omdat de voorwaarden van de handelaarsregeling niet zijn nageleefd. De naheffing wordt niet opgelegd om de niet betaalde belasting voor het motorrijtuig, waarvan weggebruik is geconstateerd, na te heffen.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Deelnemingsvrijstelling

#3

Aanleiding: Een belastingplichtige sluit met Y een optieovereenkomst af die recht geeft op een aandelenbelang van meer dan 5% in Y. De uitoefenprijs is vastgesteld op de waarde in het economische verkeer van de aandelen bij het toekennen van de opties. Op grond van de optieovereenkomst is uitoefening van het optierecht geleidelijk, namelijk maandelijks, in gelijke delen over een periode van een x-aantal jaar, mogelijk. Dit betekent dat belastingplichtige pas na een x-aantal maanden een belang van ten minste 5%, zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), kan verkrijgen.

Vraag: Is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de voordelen uit hoofde van het verkregen optierecht? Zo ja, vanaf welk moment?

Antwoord: Ja, in deze casus is de deelnemingsvrijstelling in beginsel van toepassing de voordelen uit hoofde van het verkregen optierecht. Door het aangaan van de optieovereenkomst verkrijgt belastingplichtige een belang bij de aandelen van Y die bij uitoefening van het optierecht bij belastingplichtige een deelneming zullen vormen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing vanaf het moment dat uitoefening van het optierecht contractueel mogelijk is en die uitoefening leidt tot een aandelenbelang dat als deelneming aangemerkt kan worden.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#4

Aanleiding: Een belastingplichtige houdt diverse buitenlandse deelnemingen in vreemde valuta. Deze belastingplichtige heeft meerdere ‘non- deliverable’ valutatermijncontracten afgesloten om het valutarisico af te dekken dat zij loopt met haar deelnemingen. Ten aanzien van deze non-deliverable valutatermijncontracten is een beschikking in de zin van artikel 13, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) afgegeven. Belastingplichtige is van mening dat het verschil tussen de koers op het moment dat een non-deliverable valutatermijncontract wordt aangegaan (spotkoers) en de overeengekomen koers op de datum dat dit non-deliverable valutatermijncontract wordt afgewikkeld (termijnkoers) rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen.

Vraag: Bevat het verschil tussen de spotkoers en de termijnkoers bij het afsluiten van een non-deliverable valutatermijncontract waarvoor een (positieve) beschikking zoals bedoeld in artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 (hierna: artikel 13-7-beschikking) is afgegeven rentekosten waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is?

Antwoord: Nee. Het non-deliverable valutatermijncontract is een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom, zodat geen sprake is van rentekosten. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers een (niet voorspelbaar) valutaresultaat ontstaat op het non-deliverable valutatermijncontract dat op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoort. In dat geval is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.