13 februari 2024 Bekijk online
RULINGS&POLICY
Ontsluit rulings & kennisgroepstandpunten

Deze week 5 nieuwe kennisgroepstandpunten.

Kennisgroepstandpunt #3 betreft een resultaat op verschillende valutatermijncontracten, waar een resultaat op een aankoopprijs van een deelneming in vreemde valuta tegenoverstaat. Er is geen beroep gedaan op de goedkeuring in het Besluit DVS. De vraag is of de resultaten kunnen worden geactiveerd als onderdeel van de kostprijs, of kunnen worden aangemerkt als aankoopkosten.

Kennisgroepstandpunt #5 betreft een 15ai-transactie en een ontvoeging. In dit geval betreft de transactie een bezitting dat op het moment van de transactie een hogere waarde heeft dan de boekwaarde, maar op het moment van de ontvoeging een lagere waarde. Vraag is of het verlies mag worden genomen bij ontvoeging.

Dank voor het lezen!

IBR IB niet-winst/loonbelasting/PH-aanslag

#1

Aanleiding: Werkgever A is een buiten Nederland gevestigd concernonderdeel. Onderdeel van het concern is de Nederlandse inhoudingsplichtige B. De buitenlandse werkgever A heeft een werknemer in dienst die in Nederland sociaal verzekerd is. Werkgever A is voor de werknemersverzekeringen aan te merken als werkgever en moet in Nederland premies werknemersverzekeringen afdragen. Ook is werkgever A in Nederland de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd. Werkgever A is geen inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).

Vraag: Kan een buitenlandse werkgever, die geen inhoudingsplichtige is in de zin van de Wet LB 1964, die een werknemer in dienst heeft die in Nederland sociaal verzekerd is en waarvoor de werkgever premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet moet betalen, deze verplichting verleggen naar een in Nederland gevestigd concernonderdeel (artikel 6, zesde lid van de Wet LB 1964)?

Antwoord: Nee, de verleggingsregeling kan niet toegepast worden uitsluitend voor de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De verleggingsregeling van artikel 6, zesde lid, Wet LB 1964 kan wel toegepast worden als de buitenlandse werkgever op grond van het tweede of derde lid van artikel 6 Wet LB 1964 als inhoudingsplichtige is aangemerkt.

Lees het kennisgroepstandpunt.

#2

Aanleiding: Met ingang van 1 januari 2024 en 1 januari 2025 zijn er wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van de 30%-regeling. Het betreft per 1 januari 2024: de aftopping en de versobering (artikel 31a, achtste lid, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964)) en per 1 januari 2025: de afschaffing van de partiële buitenlandse belastingplicht (artikel 2.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB 2001)).

Bij de genoemde wijzigingen behoren overgangsregelingen. Deze zijn opgenomen in artikel XIII van het Belastingplan 2023 (aftopping), artikel XXXVIIA (versobering) en artikel XIIA (afschaffing partiële buitenlandse belastingplicht) van het Belastingplan 2024.

In de overgangsregelingen is de volgende zin opgenomen:

‘Indien de werknemer, bedoeld in de eerste zin, op enig moment na 31 december 2022 (red: of 2023) na een onderbreking opnieuw als ingekomen werknemer wordt aangemerkt, is de eerste zin slechts tot de onderbreking van toepassing.’

Onduidelijkheid bestaat over hoe deze zin dient te worden uitgelegd.

Vragen:

1. Is in situaties waarbij artikel 10ed van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965) van toepassing is, sprake van een ‘onderbreking’ in de zin van de overgangsregelingen?

2. Maakt het hierbij verschil indien de werknemer bij de eerste inhoudingsplichtige enige tijd is vrijgesteld van werkzaamheden (garden leave)?

Antwoorden:

1. Nee, indien artikel 10ed UBLB 1965 van toepassing is, is geen sprake van een onderbreking in de zin van de overgangsregelingen. Bij gevolg blijft ook na de wisseling van inhoudingsplichtige het overgangsrecht van toepassing.

2. Nee, de werknemer blijft ook als hij vrijgesteld is van het verrichten van werkzaamheden zonder onderbreking een ingekomen werknemer.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Deelnemingsvrijstelling

#3

Aanleiding: Een belastingplichtige heeft een aandelenbelang in een vreemde-valuta-deelneming en berekent haar belastbare winst in een andere munteenheid dan de betreffende vreemde valuta. Op enig moment besluit belastingplichtige het aandelenbelang in haar deelneming uit te breiden en een aandelenbelang bij te kopen. Belastingplichtige sluit een koopovereenkomst af onder opschortende voorwaarden die afhankelijk zijn van buiten haar macht gelegen toekomstige gebeurtenissen. Op de voorwaardelijke betaalverplichting in vreemde valuta die hieruit voortvloeit loopt belastingplichtige een valutarisico. Er zijn door belastingplichtige verschillende valutatermijncontracten afgesloten. Belastingplichtige behaalt op deze valutatermijncontracten een valutaresultaat. Er is geen beroep gedaan op de goedkeuring die is opgenomen in onderdeel 1.7.4 van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2020, Stcrt. 2020, 15230 (hierna: Besluit DVS).

Vragen:

1. Dient (of mag) het valutaresultaat dat belastingplichtige heeft behaald met de valutatermijncontracten – die strekken tot het afdekken van het valutarisico dat wordt gelopen met de voorwaardelijke betaalverplichting ter zake van het voorwaardelijk recht op levering van de aandelen – te worden geactiveerd als onderdeel van de kostprijs van de deelneming?

2. Is het hiervoor genoemde valutaresultaat aan te merken als (negatieve) kosten ter zake van de verwerving van een deelneming in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969)?

Antwoorden:

1. Nee. In deze casus komt voor de fiscale winstbepaling aan de valutatermijntransacties zelfstandige betekenis toe en vormen de valutatermijncontracten een zelfstandige bron van winst of verlies. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op de behaalde valutaresultaten.

2. Nee. Het valutaresultaat dat is behaald met de valutatermijncontracten is niet aan te merken als (negatieve) kosten ter zake van de verwerving van een deelneming in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb 1969.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Belastingplicht & kwalificatie rechtsvormen

#4

Aanleiding: Belanghebbende, een buiten de EU/EER gevestigde rechtspersoon, beheert het fonds waarin de pensioengelden van de ambtenaren in haar vestigingsland zijn ondergebracht (hierna: het fonds).
Bij de behandeling van een fiscaal vraagstuk is de vraag naar voren gekomen of het door belanghebbende beheerde fondsvermogen kwalificeert als een doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

Vraag: Kwalificeert het door belanghebbende beheerde fondsvermogen als doelvermogen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969?

Antwoord: Nee. Het fondsvermogen behoort toe aan belanghebbende. Van een doelvermogen kan daarom geen sprake zijn.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Reorganisatiefaciliteiten & fiscale eenheden

#5

Aanleiding:

- Binnen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting gaan twee panden (pand A en B) van maatschappij X over naar maatschappij Y. Op het moment van de overdracht is de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van beide panden hoger dan de fiscale boekwaarde.

- Vervolgens wordt binnen zes jaar de overnemer, maatschappij Y, ontvoegd uit de fiscale eenheid.

- Op het moment van ontvoeging is de WEV van pand A (nog steeds) hoger dan de fiscale boekwaarde. Niet ter discussie staat dat onmiddellijk voorafgaand aan het ontvoegingstijdstip ter zake van pand A een boekwinst moet worden genomen op grond van artikel 15ai van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

- Op het moment van ontvoeging is de WEV van pand B (inmiddels) lager dan de fiscale boekwaarde; er is sprake van een negatieve stille reserve.

- Ten aanzien van pand B heeft geen afwaardering tot lagere bedrijfswaarde plaatsgevonden.

- De moedermaatschappij van de fiscale eenheid wil op grond van artikel 15ai Wet Vpb 1969 een boekverlies claimen ter zake van pand B.

Vraag: Kan op grond van artikel 15ai Wet Vpb 1969 een verlies worden genomen als onmiddellijk voorafgaand aan het moment van ontvoeging van de overnemer of overdrager sprake is van een negatieve stille reserve?

Antwoord: Ja, op grond van artikel 15ai Wet Vpb 1969 kan een verlies worden genomen als onmiddellijk voorafgaand aan het moment van ontvoeging van de overnemer of overdrager sprake is van een negatieve stille reserve.

Lees het kennisgroepstandpunt.

Heb je deze nieuwsbrief doorgestuurd gekregen en wil je deze in het vervolg zelf direct ontvangen? Of wil je ook de nieuwsbrief met nieuwe rulings ontvangen? Abonneer via onderstaande knop!

Abonneer!
Uitschrijven   |   Beheer je abonnement


Copyright © 2023 Maurits Vedder. Alle rechten voorbehouden. Dit bericht bevat geen belastingadvies. Voor zover er standpunten worden ingenomen in berichten zijn dat de persoonlijke standpunten van de schrijver. Hetzelfde geldt voor spel- en stijlfouten, en stomme grappen.