rul-20250819-atr-000007

Samenvatting

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op dividenden, renten en royalty’s. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2025 tot en met 2029.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten (verdragsland A) en is aldaar onderworpen aan winstbelasting. X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. X houdt onroerend goed in Nederland. In Nederland beschikt X daarnaast over een kantoor en heeft zij personeel tot haar beschikking, via een groepsmaatschappij. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [1 – 10] werknemers. De activiteiten van X vormen in Nederland een vaste inrichting voor de vennootschapsbelasting. De activiteiten van X zijn gedeeltelijk gefinancierd door middel van een lening van Y. Deze geldlening wordt toegerekend aan de vaste inrichting. De aandelen in X zijn in handen van één aandeelhouder Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in verdragsland A. Y drijft in verdragsland A een materiële onderneming. Y wordt op haar beurt gehouden door Z, een rechtsvorm die is aangegaan naar het recht van verdragsland A. Z wordt in verdragsland A aangemerkt als een transparante entiteit. Verdragsland A is niet opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Y heeft geen vaste inrichting in een laagbelastende jurisdictie. Y is in verdragsland A onderworpen aan een winstbelasting. X en Y zijn rechtsvormen die voorkomen op de rechtsvormenlijst bij het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen van 9 november 2024 (Staatsblad 2024, 339). De rechtsvormen van X en Y zijn opgenomen op de rechtsvormenlijst als buitenlandse rechtsvormen waarvan het rechtsvermoeden luidt dat de rechtsvormen vergelijkbaar zijn met een Nederlandse kapitaalvennootschap (naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid). Er geldt een voorbehoud voor een wezenlijke wijziging in het buitenlandse recht van de staat waardoor de rechtsvormen worden beheerst ten opzichte van het moment van kwalificatie. Van een wezenlijke wijziging van het buitenlandse recht is geen sprake. Z is een rechtsvorm die voorkomt op de rechtsvormenlijst bij het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen van 9 november 2024 (Staatsblad 2024, 339). De rechtsvorm van Z is opgenomen op de rechtsvormenlijst als buitenlandse rechtsvormen waarvan het rechtsvermoeden luidt dat de rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlandse commanditaire vennootschap. Er geldt een 20250819 ATR 000007voorbehoud voor een wezenlijke wijziging in het buitenlandse recht van de staat waardoor de rechtsvormen worden beheerst ten opzichte van het moment van kwalificatie. Van een wezenlijke wijziging van het buitenlandse recht is geen sprake.

Rechtskader

Y verzoekt om zekerheid vooraf over de belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op dividenden, renten en royalty’s als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten verschuldigd door X aan Y. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen en vaste inrichting in Nederland, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de vaste inrichting van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de vaste inrichting van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Beoordeeld is of er sprake is van belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op renten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet BB.
4. Daarbij is eerst gekeken naar het begrippenkader van artikel 1.2 van de Wet BB. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in verdragsland A, is enig aandeelhouder van X. Y geniet zelf voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de aan X verstrekte geldlening. X kwalificeert als een aan Y, de voordeelgerechtigde, gelieerde inhoudingsplichtige. Y houdt een kwalificerend belang in X.
5. Vervolgens is beoordeeld of er sprake is van belastingplicht op grond van artikel 2.1 van de Wet BB.
6. Verdragsland A is geen laagbelastende jurisdictie. Omdat Y is gevestigd in verdragsland A, is Y niet belastingplichtig ten aanzien van de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldlening verschuldigd door X op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a van de Wet BB.
7. Y heeft geen vaste inrichting in een laagbelastende jurisdictie en is derhalve niet belastingplichtig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b van de Wet BB.
8. Beoordeeld is vervolgens of de antimisbruikbepaling van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet BB van toepassing is. Er is sprake van misbruik indien – kort gezegd – Y is 20250819 ATR 000007gevestigd in een staat, niet zijnde Nederland of een laagbelastende jurisdictie, en gerechtigd is tot de renten uit hoofde van de geldlening verschuldigd door X met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan (“subjectieve toets”) en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie, of reeks van constructies of samenstel van transacties (“objectieve toets”).
9. Op grond van de voorgaande toetsen is beoordeeld of op basis van alle relevante gegevens sprake is van een kunstmatige constructie. Gelet op de uitlatingen in de parlementaire geschiedenis is er ten aanzien van het verstrekken van de geldlening aan X geen sprake van een kunstmatige constructie. Door Y en haar groepsvennootschappen wordt in verdragsland A een reële economische functie vervuld. Het verstrekken van de geldlening aan X is niet gericht op het ontgaan van de heffing van Nederlandse bronbelasting op renten uit hoofde van deze geldlening en houdt verband met de economische realiteit. Dit betekent dat er geen sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet BB en is het niet nodig om het tegendeel aannemelijk te maken.
10. Aangezien de voordeelgerechtigde (Y) in geen van de betrokken landen als een transparante vennootschap wordt gezien, is geen sprake van een hybride vennootschap en wordt niet toegekomen aan de uitzonderingen van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen d en e van de Wet BB.

Conclusie

Y is niet belastingplichtig ten aanzien van de voordelen in de vorm van renten door X aan Y op grond van artikel 2.1 van de Wet BB. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029.