rul-20250513-apa-000001

20250513 APA 000001

Samenvatting

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en is onderdeel van de X-groep, een internationaal opererende groep welke actief is in de industriële sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [501 – 1.000] werknemers. X is onder andere verantwoordelijk voor de groepsstrategie en onderzoek en ontwikkeling. X ontwikkelt en is eigenaar van immateriële activa (waaronder productontwikkelingen voortvloeiend uit onderzoek en ontwikkeling en merknaam) en draagt mede de belangrijke ondernemersrisico’s binnen de X-groep. Tevens is X verantwoordelijk voor de productie en verkoop van producten in een bepaald territoriaal gebied, alsmede daaraan gerelateerde dienstverlening. Y en Z zijn buiten de Europese Unie, op continent A respectievelijk continent B, gevestigde groepsmaatschappijen. Y en Z produceren en verkopen bepaalde producten in een bepaald territoriaal gebied, alsmede daaraan gerelateerde dienstverlening. Hierbij zijn Y en Z in grote mate zelf verantwoordelijk, onder andere voor het ontwikkelen van klantrelaties en het bepalen van de passende verkoopstrategie. Ten aanzien van de lokale productie zijn Y en Z in grote mate zelf verantwoordelijk om producten aan te passen als gevolg van lokale voorkeuren en lokale wet- en regelgeving en om in dat kader (niet zijnde routinematige) onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten te ondernemen. X, Y en Z werken op een intensieve wijze samen aan de beheersing en ontwikkeling van de value drivers binnen de groep, onder andere door het delen van elkaars best practices, globale accounts en onderzoek en ontwikkeling. Zowel X, Y als Z leveren in dit kader unieke en waardevolle bijdragen aan de ondernemingsactiviteiten binnen de groep (“Transactie 1”). Binnen het scala aan functies die X, Y en Z verrichten, kunnen tevens functies van ondersteunende aard worden onderscheiden (“Transactie 2”), namelijk op het gebied van concerndienstverlening (X), onderzoek en ontwikkeling (X), productie (X, Y en Z) en verkoop (X, Y en Z). Deze activiteiten worden in de respectievelijke territoriale gebieden waar X, Y en Z verantwoordelijk voor zijn door hen zelf, dan wel door in die territoriale gebieden gevestigde groepsmaatschappijen, uitgeoefend. Wanneer in het vervolg “X, Y en Z” worden genoemd in de context van Transactie 2, worden hiermee ook de in die respectievelijke territoriale gebieden gevestigde groepsmaatschappijen bedoeld. 20250513 APA 000001 De gevraagde zekerheid ziet op de zakelijke beloningen van Transactie 1 en Transactie 2.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde Transactie 2 zijn de functies van X, Y en Z als uitvoerend te beschouwen. In die hoedanigheid kunnen X, Y en Z worden beschouwd als de minst complexe partij(en) in de gelieerde Transactie 2 en bij die transactie derhalve worden aangemerkt als tested parties.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor Transactie 2 een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft voor Transactie 2 een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (TNMM) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De OESO-richtlijnen beschrijven dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X, Y en Z ten aanzien van Transactie 1 binnen de bedrijfsprocessen waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge 20250513 APA 000001mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split-methode is daarom een passende methode om de winst van X, Y en Z vast te stellen voor wat betreft Transactie
1.
5. Voorafgaand aan de residual-profit-split worden X, Y en Z zakelijk beloond voor routinematige activiteiten in ieders respectievelijke territoriaal gebied (Transactie 2). In het geval van Transactie 2 zijn voor de activiteiten concerndienstverlening, onderzoek en ontwikkeling en productie alle relevante operationele kosten van X, Y en Z gekozen als maatstaf omdat deze kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de door X, Y en Z uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s in het kader van de toepassing van de residual-profit-split methode. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de kostenbasis met betrekking tot productie ook de kosten van inkoopwaarde van de omzet omvat.
6. Ten aanzien van de verkoopactiviteiten uit Transactie 2 is de omzet als maatstaf gekozen, omdat dit de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende activiteiten en de daarbij door X, Y en Z gebruikte activa en gedragen risico’s in het kader van de toepassing van de residual-profit-split methode.
7. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies ten aanzien van Transactie 2 zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X, Y en Z in het kader van de toepassing van de residual-profit-split methode.
8. Bij het verzoek zijn kwalitatieve- en kwantitatieve analyses (“contributieanalyse”) gevoegd ter onderbouwing van de toegepaste residual-profit-split percentages (Transactie 1) voor X, Y en Z. De aangeleverde analyses zijn passend bevonden ter onderbouwing van de voorgestelde residual- profit-split percentages.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat de residual-profit-split methode voor Transactie 1 tot een at arm’s-length uitkomst leidt. Voor Transactie 2 hebben partijen vastgesteld dat, in het kader van de residual-profit-split methode ten aanzien van de activiteiten concerndienstverlening, onderzoek en ontwikkeling en productie, een netto operationele marge, uitgedrukt als een percentage van alle relevante kosten, at arm’s-length is. Ten aanzien van verkoopactiviteiten hebben partijen vastgesteld dat, in het kader van de residual-profit-split methode, een netto operationele marge uitgedrukt als een percentage van de omzet at arm’s-length is. Voor Transactie 2 zijn per activiteit en voor elk territoriaal gebied separate benchmarks aangeleverd. Benchmarks activiteiten X (Transactie 2) De gehanteerde percentages vallen binnen de interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. De interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen zijn als volgt: – Concerndienstverlening: de lower quartile bedraagt 3,51% en de upper quartile 14,71%; – Onderzoek en ontwikkeling: de lower quartile bedraagt 4,08% en de upper quartile 14,96%; 20250513 APA 000001- Productie: de lower quartile bedraagt 3,34% en de upper quartile 8,34%; – Verkoop: de lower quartile bedraagt 3,26% en de upper quartile 10,52%; Benchmarks activiteiten Y (Transactie 2) De gehanteerde percentages vallen binnen de interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. De interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen zijn als volgt: – Productie: de lower quartile bedraagt 3,72% en de upper quartile 8,99%; – Verkoop: de lower quartile bedraagt 4,36% en de upper quartile 7,10%; Benchmarks activiteiten Z (Transactie 2) De gehanteerde percentages vallen binnen de interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. De interquartile ranges van resultaten van ongelieerde partijen zijn als volgt: – Productie: de lower quartile bedraagt 3,72% en de upper quartile 11,85%; – Verkoop: de lower quartile bedraagt 3,05% en de upper quartile 6,42%; Voorts hebben Partijen vastgesteld dat de restwinst die resteert nadat X, Y en Z’s routinematige activiteiten in Transactie 2 at arm’s-length zijn beloond, kan worden verdeeld tussen X, Y en Z overeenkomstig de uitkomst van de aangeleverde contributieanalyse. Overeengekomen is dat de restwinst voor [50% – 70%] aan X, voor [10% – 30%] aan Y en voor [10% – 30%] aan Z toekomt. Tot slot zijn Partijen met betrekking tot Transactie 2 overeengekomen dat voor de verkoopactiviteiten in bepaalde territoriale gebieden de lower quartile zal worden toegepast in plaats van de mediaan, indien de toepassing van de mediaan voor de beloning van deze verkoopactiviteiten leidt tot een negatieve restwinst. Bovenstaande is uitgewerkt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027. Voor het einde van het boekjaar 2026 zal gezien de specifieke feiten en omstandigheden een tussentijdse evaluatie van deze overeenkomst plaatsvinden.