rul-20250408-apa-000003

20250408 APA 000003

Samenvatting

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap met [26 – 75] werknemers. X is het hoofdkantoor van een multinationale groep die actief is in de industriële sector. De groep houdt zich bezig met het leveren van industriële diensten aan klanten. De groep is gedecentraliseerd georganiseerd en bestaat onder andere uit een aantal gelieerde buitenlandse vennootschappen en vaste inrichtingen die materieel functioneren als werkmaatschappijen. De werkmaatschappijen functioneren als zelfstandige operationele ondernemingen. X verleent diverse concerndiensten aan de werkmaatschappijen. Dat zijn onder andere administratieve, juridische, fiscale en technisch ondersteunende diensten, alsmede managementdiensten. Daarnaast verricht X een aantal activiteiten in de hoedanigheid van aandeelhouder. X draagt beperkte risico’s en maakt geen gebruik van waardevolle activa. De zekerheid vooraf heeft betrekking op de arm’s-lengthbeloning voor de concerndiensten die worden verleend door X aan de werkmaatschappijen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). De winstallocatie aan vaste inrichtingen vindt plaats in lijn met artikel 7 van het OESO- modelverdrag. In juli 2008 is het OESO-rapport ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’ (PE-Report) gepubliceerd, dat in 2010 is aangepast aan een eveneens in 2010 gepubliceerd nieuw artikel 7 van het OESO-modelverdrag. In dit rapport wordt beschreven hoe winsten aan vaste inrichtingen toegerekend dienen te worden onder toepassing van artikel 7 van 20250408 APA 000003het OESO-modelverdrag. In het Besluit winstallocatie vaste inrichtingen 2022, geeft de Staatssecretaris inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen en wordt bevestigd dat het Nederlandse beleid aansluit bij de conclusies van het PE- Report.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde en fictieve transacties zijn de functies van X in vergelijking met die van de werkmaatschappijen als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde en fictieve transacties en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de verleende concerndiensten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de relevante operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de relevante operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende dienstverlenende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X. Kosten die enkel door X worden doorbelast (verschotkosten) kunnen op basis van paragraaf 3.2.2 van het Verrekenprijsbesluit buiten de kostengrondslag worden gelaten, omdat alleen de operationele kosten van X de relevante indicator zijn voor de waarde van de door haar uitgeoefende functies, de gebruikte activa en de gelopen risico’s.
4. X maakt onderscheid tussen kosten die zien op concerndiensten en kosten die zien op aandeelhoudersactiviteiten. X heeft dit onderscheid gemaakt door middel van een uitgebreide analyse waarbij een gedetailleerde inschatting is gemaakt van de tijdsbesteding per activiteit en kostenplaats. Kosten die zien op activiteiten die in de hoedanigheid van aandeelhouder worden verricht, worden niet doorbelast. De onderbouwing is beoordeeld en passend bevonden.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de concerndiensten verleend door X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde 20250408 APA 000003partijen waarvan de lower quartile 6,64% bedraagt en de upper quartile 15,91%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen welke kosten zien op aandeelhoudersactiviteiten. Deze kosten worden niet doorbelast. Op basis van de aangeleverde prognose zullen de aandeelhouderskosten tussen de [0% en 10%] van de totale kosten van X bedragen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.