rul-20250401-rulov-000006

20250401 RULOV 000006

Samenvatting

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf dat de vestigingsplaatsficties van artikel 2, vijfde lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en artikel 1, derde lid van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) niet op haar van toepassing zijn na de voorgenomen omzetting van haar rechtsvorm naar buitenlands recht in een rechtsvorm naar Nederlands recht. Men wenst zekerheid voor de jaren 2025 tot en met 2029.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU) wat tevens een land is waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X behoort tot een internationaal opererend concern in de financiële sector. X zelf verricht geen bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland. In Nederland worden door tot het concern behorende vennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [76 – 150] werknemers. Vanaf haar oprichting houdt X kantoor in Verdragsland A. Het bestuur van X oefent haar leidinggevende taken uit vanuit Verdragsland A en beslissingen van de leiding worden aldaar genomen. De gehele boekhouding wordt ook gevoerd in Verdragsland A. X is in Verdragsland A onderworpen aan een winstbelasting en tevens inhoudingsplichtig voor de Dividendbelasting onder de wetgeving aldaar. X is voornemens om vanwege niet-fiscale overwegingen haar rechtsvorm om te zetten in een vennootschap naar Nederlands recht. Behalve de rechtsvorm wijzigt er niets wat betreft de activiteiten van X, de aansturing van X en de fiscale behandeling van X door Verdragsland A.

Rechtskader

Het verzoek richt zich uitsluitend op de vraag of de voorgenomen omzetting van de buitenlandse rechtsvorm van X in een rechtsvorm naar Nederlands recht resulteert in dat X onder de reikwijdte valt van artikel 2, vijfde lid van de Wet Vpb en artikel 1, derde lid van de Wet DB (de zogenaamde vestigingsplaatsficties). Over de toepassing van de vestigingsplaatsfictie van de Wet Vpb bij een grensoverschrijdende omzetting van een buitenlandse rechtsvorm in een Nederlandse rechtsvorm heeft de Staatssecretaris van Financiën uitlatingen gedaan in het Besluit toepassing voorschriften internationaal belastingrecht in de winstsfeer. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang. 20250401 RULOV 000006

Overwegingen

1. Het concern waartoe X behoort oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Het feit dat X als zelfstandig verzoekend lichaam geen bedrijfseconomische activiteiten verricht in Nederland staat in dit specifieke geval het vooroverleg niet in de weg nu dat passend is bij de aard van de gevraagde zekerheid.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. De vestigingsplaatsficties voor de Wet Vpb en Wet DB zijn materieel niet verschillend en worden identiek toegepast. Uit de wettekst volgt dat de vestigingsplaatsficties van toepassing zijn indien de oprichting van het lichaam heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht. De Staatssecretaris van Financiën heeft in het Besluit toepassing voorschriften internationaal belastingrecht in de winstsfeer in onderdeel 4.1.
1. de vraag behandeld of de vestigingsplaatsfictie van de Wet Vpb van toepassing is na de omzetting van een buitenlandse rechtspersoon in een Nederlandse rechtsvorm. In deze situatie is het doorslaggevend of volgens de omzettingsakte civielrechtelijk sprake is van de oprichting van een nieuwe rechtspersoon naar Nederlands recht, dan wel van een omzetting met voortzetting van de bestaande rechtspersoon. In het laatste geval is de vestigingsplaatsfictie niet van toepassing.
4. X heeft aangetoond dat sprake zal zijn van een omzetting in een vennootschap waarbij de oorspronkelijke rechtspersoonlijkheid van X behouden blijft en waarbij geen nieuwe (Nederlandse) rechtspersoon wort opgericht. Het betreft een wijziging van de statuten waarmee deze in overeenstemming wordt gebracht met Nederlands recht.
5. Nu uit de akte zal blijken dat civielrechtelijk geen sprake is van een oprichting naar Nederlands recht maar een omzetting met voortzetting van de rechtspersoon, is er geen grond voor toepassing van de vestigingsplaatsficties.

Conclusie

De omzetting van de buitenlandse rechtsvorm van X in een Nederlandse vennootschap zal er niet toe leiden dat de vestigingsplaatsficties van artikel 2, vijfde lid van de Wet Vpb en artikel 1, derde lid van de Wet DB van toepassing worden ten aanzien van X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2029.