rul-20250401-apa-000001

20250401 APA 000001

Samenvatting

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2019 tot en met 2028. De aangiften Vennootschapsbelasting voor de jaren tot en met 2022 zijn reeds ingediend.

Feiten

X is een Nederlandse vennootschap en is onderdeel van de Y-groep waarvan de moedermaatschappij tevens is gevestigd in Nederland. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [> 1.000] werknemers. De Y- groep is actief in de dienstverlenende sector. X houdt zich bezig met dienstverlenende activiteiten op de Nederlandse markt voor haar eigen rekening en risico. Tevens is X eigenaar van bepaalde immateriële activa die door X zijn ontwikkeld en die door buitenlandse groepsvennootschappen worden gebruikt bij de uitoefening van hun activiteiten. Deze immateriële activa zien onder meer op de merknaam van de Y-groep en op technologie. Z is een in een lidstaat van de Europese Unie gevestigde groepsmaatschappij. Ten aanzien van de lokale markt van Z oefenen zowel X als Z ondernemingsactiviteiten uit die in hoge mate geïntegreerd zijn en waarbij zowel X als Z unieke en waardevolle bijdragen leveren ten aanzien van Z’s lokale markt (“transactie 1a en 1b”). Tevens verleent Z ondersteunende IT diensten aan X, onder aansturing en voor rekening en risico van X (“transactie 2”). De gevraagde zekerheid ziet op de zakelijke beloning van transactie 1 en transactie 2.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een 20250401 APA 000001internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie 2 zijn de functies van Z in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. Z kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie 2 en wordt bij die transactie derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor transacties 1 en 2 een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In het geval van transactie 2 zijn de relevante operationele kosten van Z gekozen als maatstaf omdat deze kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de door Z uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie ten aanzien van transactie 2 is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van Z voor wat betreft transactie
2.
5. De OESO-richtlijnen beschrijven dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies (transactie 1a) die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst (transactie 1b). Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X en Z ten aanzien van transactie 1 binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit- split-methode is daarom een passende methode om de winst van X en Z vast te stellen voor wat betreft transactie
1.
6. Voorafgaand aan de residual-profit-split wordt Z zakelijk beloond voor haar routinematige activiteiten op Z’s lokale markt (transactie 1a). Om deze te bepalen geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbare uitkomst. In dit geval is de omzet van Z gekozen als maatstaf omdat dit de relevante indicator is voor het bepalen van de routinematige beloning van de door Z uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s, in het kader van de toepassing van de residual-profit-split methode. 20250401 APA
0000017. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie ten aanzien van transactie 1 is beoordeeld en passend bevonden bij de routinematige functies, activa en risico’s van Z in het kader van de toepassing van de residual-profit-split methode.
8. Bij het verzoek zijn zowel kwalitatieve- als kwantitatieve analyses bijgevoegd ter onderbouwing van de toegepaste residual-profit-split percentages voor X, respectievelijk Z (transactie 1b). De bevoegde autoriteiten hebben de aangeleverde analyses passend gevonden ter onderbouwing van de voorgestelde residual-profit-split percentages.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning ten aanzien van de transacties 1 en 2 tussen X en Z. Deze overeenstemming is uitgewerkt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Ter onderbouwing van de routinematige activiteiten van Z in transactie 1a is een benchmark studie aangeleverd. Het winstpercentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,4% bedraagt en de upper quartile 5,2%. Voor deze transactie is in de vaststellingsovereenkomst de mediaan gehanteerd. Voorts zijn de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat de restwinst die resteert nadat Z’s routinematige activiteiten in transactie 1 at arm’s-length zijn beloond, kan worden verdeeld tussen X en Z overeenkomstig de uitkomst van de aangeleverde kwalitatieve en kwantitatieve analyses (transactie 1b) waarbij over de jaren tot en met 2022 een bepaalde minimale winst voor Z als percentage van haar omzet is overeengekomen. De bevoegde autoriteiten zijn in dit kader overeengekomen dat [> 60%] van de restwinst aan X en [20% – 40%] van de restwinst aan Z toekomt. De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor transactie 2 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 4,64%, bedraagt en de upper quartile 24,33%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2028. Deze overeenkomst is ook van toepassing op de boekjaren 2019 tot en met 2022 waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend. In 2026 zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden aangezien de bevoegde autoriteiten een langere looptijd dan 5 boekjaren zijn overeengekomen.