Aanleiding
X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2021 tot en met 2028, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met boekjaar 2022.
Feiten
X is een vennootschap gevestigd in Nederland met [501 – 1.000] personeelsleden in Nederland en behoort tot de Z-groep. De Z-groep is actief in de dienst verlenende sector. Z is gevestigd buiten de Europese Unie en functioneert als het hoofdkantoor van de Z-groep. Z is de eigenaar van de handelsnamen, handelsmerken, knowhow en andere immateriële activa van de Z-groep. X is als entrepreneur zelfstandig verantwoordelijk voor het verlenen van diensten aan klanten in voornamelijk Europa en Midden-Oosten. X maakt hierbij gebruik van diensten van Z maar levert zelf ook diensten aan Z. De volgende diensten worden over en weer tussen X en Z geleverd: – A diensten die zien op technische ondersteuning; – B diensten die zien op ondersteunende en administratieve diensten; – C diensten die zien op het detacheren van personeel. Daarnaast levert Z de volgende diensten aan X: – D diensten die zien op onder meer het beschikbaar stellen van handelsnamen, handelsmerken, knowhow en andere immateriële activa en het geven van garanties aan X waardoor X in staat is op grote projecten in te schrijven; – E diensten die zien op overige ondersteunende diensten. De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de arm’s-length beloning voor bovenstaande opgesomde diensten.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Verrekenprijsbesluit 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit”. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde dienstentransacties A, B, C en E is de desbetreffende dienstverlener als uitvoerend te beschouwen. De desbetreffende dienstverlener kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (“CUP”) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de D en E diensten van Z aan X is een CUP aangetroffen. De bevoegde autoriteiten hebben onder andere gebruik gemaakt van de bij het verzoek gevoegde vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen.
4. Niet is gebleken dat voor de A, B, en C diensten een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die, met uitzondering voor de A diensten, onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de relevante operationele kosten gekozen als maatstaf voor de beloning van de A, B en C diensten omdat de relevante operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende dienstverlenende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X en Z.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Z.
Conclusie
De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor de arm’s- lengthbeloning voor de door X en Z (over en weer) geleverde diensten. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor A diensten een bruto markup uitgedrukt in een percentage van de relevante kosten at arm’s length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 23,81% bedraagt en de upper quartile 55,88%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd (met een op basis van de feiten en omstandigheden passende beperkte afwijking van het werkelijke resultaat ten opzichte van het gebudgetteerde resultaat). De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor B diensten een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 4,6% bedraagt en de upper quartile 8,7%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. De bevoegde autoriteiten zijn overeengekomen dat de kosten die zien op de C diensten over en weer worden doorbelast zonder opslag. De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor het bepalen van de arm’s-lengthvergoeding voor de D diensten door Z aan X een CUP beschikbaar is waarbij de vergoeding is uitgedrukt in een (variabel) percentage (dat deels afhankelijk is van de hoogte van de nettowinst van X) van de externe omzet van X en is vastgesteld op [0,1% – 4%]. De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor het bepalen van de arm’s-lengthvergoeding voor de E diensten door Z aan X eveneens een CUP beschikbaar is waarbij de vergoeding is uitgedrukt in een markup op de relevante operationele kosten en is vastgesteld op [8% – 12%]. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2028. In 2026 zal een tussentijds evaluatie plaatsvinden aangezien de bevoegde autoriteiten een langere looptijd dan 5 boekjaren zijn overeengekomen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend tot en met het boekjaar 2022.