rul-20250211-ibox-000004

20250211 IBOX 000004

Samenvatting

Aanleiding

De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 30 juni 2017. De aangiften Vennootschapsbelasting zijn inmiddels ingediend tot en met boekjaar 2021/2022.

Feiten

X is een agrarische onderneming met [76 – 150] personeelsleden in Nederland, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt behaald met eigen (met kwekersrechten beschermde) producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door X. De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van de gevoegde dochtermaatschappij Y, waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X verricht transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten van X wereldwijd verkopen. X is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. X heeft een entrepreneursrol met als bijbehorende functies Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt X over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O- verklaringen worden verkregen met over de periode 2019 tot en met 2023 gemiddeld [20.000 – 50.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Bij de S&O-activiteiten zijn over diezelfde periode gemiddeld [21 – 50] R&D-medewerkers betrokken. Daarnaast heeft X over de periode 2019 tot en met 2023 gemiddeld jaarlijks [€ 5 miljoen – € 10 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De daarmee gemoeide kosten bedragen gemiddeld [5% – 10%] van de omzet. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot meerdere verleende kwekersrechten waarbij jaarlijks meerdere kwekersrechten worden verleend. Er zijn daarnaast ook enkele kwekersrechten in aanvraag. De kwekersrechten zien in hoofdzaak op producttechnologie. De R&D-afdeling van X neemt deel aan een samenwerkingsverband waarin ook een universiteit participeert. X is voor haar specifieke marktgebied een van de Europese marktleiders. Het succes laat zich ook afmeten aan een structureel hoge winstgevendheid van de onderneming en het feit dat X gedurende de afgelopen jaren sterk is gegroeid. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de per-activummethode.

Rechtskader

20250211 IBOX 000004Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Daarnaast wordt een verzoek gedaan om toepassing van het overgangsrecht als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb (zoals dat artikel luidde tot 1 juli 2021). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021 en/of het besluit van 6 december 2018 (Stcrt. 2018, nr. 68661) inzake de toepassing van de Innovatiebox, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit Innovatiebox”, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. De door X gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2022/2023 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. X heeft de economische eigendom van één of meer met ingang van 1 juli 2016 zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan X. In aanvulling daarop is sprake van aan X verleende en door haar aangevraagde kwekersrechten.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Voor zover voor kwalificerende rassen kwekersrechten zijn verleend na 30 juni 2016, is bij X op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Hierbij is rekening gehouden met de aard van de onderneming en het speur- en ontwikkelingswerk dat tot de kwalificerende immateriële activa heeft geleid. Gelet op de functie van R&D in de onderneming is vastgesteld dat het gebruik van de per- activum methode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen. 20250211 IBOX
0000046. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het besluit Innovatiebox – de per-activummethode te hanteren en de netto voordelen van de kwalificerende immateriële activa als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze voordelen worden gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. X verricht grote inspanningen op het gebied van R&D. Dat uit zich onder andere in de relatief aanzienlijke omvang van het aantal S&O-uren, maar ook in het aantal medewerkers dat betrokken is bij de R&D-activiteiten in verhouding tot het aantal medewerkers dat betrokken is bij de overige (kern-)functies. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen blijkt uit de portefeuille met kwekersrechten, maar ook uit het volwaardig kunnen participeren in onderzoeksprojecten met hoogwaardige kennisinstellingen.
9. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van [> 60%] van de netto voordelen wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfunctie Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. Er is met betrekking tot de kwalificerende immateriële activa geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa waarop de Innovatiebox wordt toegepast.
11. Voor de toepassing van het overgangsrecht van artikel 34d, eerste lid, van de Wet Vpb wordt een uitgroei gehanteerd voor de toepassing van artikel 12b van de Wet Vpb, zoals dat artikel luidde op 31 december
2016. Deze uitgroei is in lijn met hetgeen in een eerdere afspraak overeen is gekomen, conform paragraaf 10.2 van het besluit Innovatiebox.

Conclusie

De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2027 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.