rul-20250204-atr-000001

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de jaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Y is een Coöperatie opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X en Y maken deel uit van een internationaal opererend concern in de industriële sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [301 – 500] werknemers. X en Y houden diverse (in)directe deelnemingen, zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU). X en Y zijn actief betrokken bij het aansturen van deze deelnemingen (de relevante deelnemingen). Eén van de relevante deelnemingen betreft een buitenlandse CV-achtige entiteit, die op grond van het toestemmingsvereiste in het jaar 2024 als niet-transparant kwalificeert. Met de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen wijzigt de kwalificatie van de buitenlandse CV-achtige. Het toestemmingsvereiste is niet langer relevant voor de kwalificatie. De buitenlandse CV-achtige houdt op haar beurt aandelen in een andere buitenlandse vennootschap en is niet aan te merken als een beleggingsfonds in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. De uiteindelijke moedermaatschappij van X en Y, tevens tophoudster van de groep, is gevestigd in een land buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf betreft de toepassing van de deelnemingsvrijstelling (artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb)). Er dient te worden voldaan aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb, en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen zoals bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming volgens artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X en Y binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X en Y in de relevante deelnemingen. X en Y houden meer dan 5% van de aandelen in de relevante deelnemingen. Met inachtneming van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), hebben de relevante deelnemingen een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap dan wel worden deze gekwalificeerd als niet-transparant (voor het jaar 2024). De relevante deelnemingen, met uitzondering van de buitenlandse CV-achtige (zie hierna), hebben rechtsvormen die voorkomen op de rechtsvormenlijst bij het Besluit vergelijking buitenlandse rechtsvormen van 9 november 2024 (Staatsblad 2024, 339). De relevante deelnemingen zijn vergelijkbaar met de Nederlandse naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en zijn derhalve niet-transparant (vanaf 2025). Op grond van het voorstaande wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Met betrekking tot de hiervoor genoemde buitenlandse CV-achtige komt de zelfstandige belastingplicht met ingang van 1 januari 2025 te vervallen als gevolg van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Dit brengt mee dat het vanaf die datum niet meer mogelijk is om een deelneming te hebben in de buitenlandse CV-achtige. In het onderhavige geval houdt dit in dat X vanaf 1 januari 2025 geen deelneming meer heeft in de buitenlandse CV-achtige (fiscaal transparant), maar in een aan deze buitenlandse CV- achtige toerekenbaar aandelenbelang in een kapitaalvennootschap. Zowel de buitenlandse CV-achtige als de voornoemde kapitaalvennootschap zijn opgericht naar het recht van en gevestigd in een lidstaat van de EU.
5. Vervolgens is beoordeeld of ten aanzien van de relevante deelnemingen wordt voldaan aan de oogmerktoets zodat er geen sprake is van een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Een deelneming wordt als belegging gehouden indien de deelneming wordt aangehouden met het oog op het verkrijgen van een rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht.
6. De aandelen in de relevante deelnemingen, met uitzondering van één deelneming (zie hierna), worden niet ter belegging gehouden. Daarmee wordt voldaan aan de oogmerktoets. De hiervoor bedoelde deelnemingen verrichten operationele activiteiten. Deze activiteiten liggen in het verlengde van de activiteiten van het concern in haar geheel. X en Y leggen een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de uiteindelijke moedermaatschappij en de activiteiten van de kleindochtermaatschappijen. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing op de hiervoor bedoelde deelnemingen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van het belang van X en Y in de relevante deelnemingen, met uitzondering van één deelneming.
7. Voor één deelneming is vastgesteld dat de uitzondering van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb wel van toepassing is, waardoor er in beginsel sprake is van een beleggingsdeelneming. Echter, deze deelneming is onderworpen aan reële heffing naar Nederlandse maatstaven. Om die reden wordt voldaan aan de onderworpenheidstoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel a van de Wet Vpb en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit belang.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X en Y in de relevante deelnemingen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 29 mei 2024 tot en met 31 december 2028. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst, X en Y ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling in de nationale situatie.