Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van een lening als vreemd vermogen voor de Wet op Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern dat actief is in de industriële sector. X is het hoofdkantoor van de groep en is actief in de aansturing van het concern als geheel. X en haar Nederlandse dochtermaatschappijen zijn actief in Nederland. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door > 1.000 werknemers. De activiteiten van de hiervoor bedoelde dochtermaatschappijen liggen in het verlengde van de werkzaamheden van de groep in haar geheel. X haalt op eigen kracht geld op voor de financiering van Nederlandse en buitenlandse activiteiten van de groep door middel van de uitgifte van een lening. De door X uitgegeven lening is achtergesteld, heeft juridisch een eeuwigdurende looptijd en de vergoeding op de lening is niet winstafhankelijk. X heeft de mogelijkheid om de lening terug te betalen.
Rechtskader
Het verzoek ziet op de kwalificatie van de lening als vreemd vermogen voor de Wet Vpb langs de lijnen van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent (zie o.a. HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744 en HR 11 maart 1998, ECLI:NL:PHR:1998:AA2453). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. De groep oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Ten aanzien van de kwalificatie van geldleningen geldt dat in principe het civiele recht bepaalt of een financieel instrument kwalificeert als lening of als kapitaal. De lening waar zekerheid voor wordt gevraagd is op basis van de voorwaarden een civielrechtelijk lening.
4. De Hoge Raad heeft drie uitzonderingen gegeven wanneer een civielrechtelijke lening voor Nederlandse belastingdoeleinden toch als eigen vermogen kwalificeert, te weten de schijnlening, de bodemloze-putlening en de deelnemerschapslening (zie o.a. HR 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744).
5. Van een schijnlening is sprake wanneer partijen eigenlijk hebben afgesproken om vermogen te verstrekken, maar dit hebben vormgegeven middels een lening. Bij deze geldlening is dit niet van toepassing omdat de lening wordt uitgezet op de kapitaalmarkt aan derde partijen.
6. Van een bodemlozeput-lening is sprake als een lening wordt verstrekt onder de omstandigheid dat vanaf het moment van het verstrekken van de lening al duidelijk is dat deze niet, al dan niet gedeeltelijk, kan en zal worden afgelost. In dit geval is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de geldlening niet zal worden terugbetaald. Als dit wel het geval zou zijn, zouden derde partijen nooit inschrijven.
7. Van een deelnemerschapslening is sprake als de voorwaarden van de lening zodanig zijn dat er materieel sprake is van een ‘deelneming’ in de schuldenaar. Er moet cumulatief aan de volgende criteria worden voldaan (zie o.a. HR 11 maart 1998, ECLI:NL:PHR:1998:AA2453): (i) de rechten van de schuldeiser zijn achtergesteld ten opzichte van andere schuldeisers, (ii) de looptijd is oneindig of langer dan 50 jaar en alleen vorderbaar ingeval van uitstel van betaling/faillissement/liquidatie van de debiteur en (iii) de vergoeding/rente is winstafhankelijk. Van winstafhankelijkheid is tevens sprake als de verschuldigdheid van de rente afhangt van de winst. De geldlening waarvoor zekerheid wordt gevraagd voldoet niet cumulatief aan deze criteria en kwalificeren derhalve niet als deelnemerschapslening.
8. De lening kwalificeert op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad als vreemd vermogen.
Conclusie
De lening kwalificeert op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad als vreemd vermogen voor de Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.