Aanleiding
De fiscale eenheid X heeft een verzoek om vooroverleg ingediend voor toepassing van de Innovatiebox over de periode 2023 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022.
Feiten
De fiscale eenheid X dient het verzoek in voor de activiteiten van een aantal gevoegde dochtermaatschappijen (hierna gezamenlijk: Y), waar de ontwikkelactiviteiten plaatsvinden. X maakt onderdeel uit van een internationaal concern. De fiscale eenheid X verricht transacties met buitenlandse groepsvennootschappen (met een (in-)directe verbondenheid groter dan 25%) die onder andere de producten van Y wereldwijd verkopen. Y behaalt omzet met transacties met een gelieerde entiteit in een laagbelastende jurisdictie, maar dat is minder dan 30% van de omzet waar het verzoek om vooroverleg op ziet. Y is een industriële onderneming met wereldwijd [501 – 1.000] personeelsleden, met een jaarlijkse omzet van [€ 51 miljoen – € 150 miljoen]. Deze omzet wordt in hoofdzaak behaald met eigen (gepatenteerde) producten waarin technologie is verwerkt die is ontwikkeld door Y. Daarnaast worden producten verkocht waarin geen technologie van Y is verwerkt. Y is eigenaar van de door haar voortgebrachte immateriële activa. Naast het verrichten van routinematige activiteiten (met betrekking tot service/aftersales) heeft Y ook een entrepreneursrol met als bijbehorende functies (strategische) Marketing & Sales, Corporate Excellence en Research & Development. In dat kader beschikt Y over een R&D-afdeling en brengt jaarlijks immateriële activa voort waarvoor S&O-verklaringen worden verkregen met gemiddeld [< 5.000] toegekende en gerealiseerde S&O-uren per jaar. Daarnaast heeft Y over de periode 2018 tot en met 2022 gemiddeld jaarlijks [€ 1 miljoen – € 5 miljoen] uitgegeven aan R&D-werkzaamheden. De succesvol afgeronde S&O-projecten hebben geleid tot meerdere verleende patenten waarbij continue nieuwe patenten worden aangevraagd en verleend. De patenten zien in hoofdzaak op producttechnologie. In het verzoek om vooroverleg wordt verzocht om toepassing van de afpelmethode.
Rechtskader
Het verzoek van X om toepassing van de Innovatiebox ziet op de artikelen 12b tot en met 12bg van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Voorts zijn het Innovatieboxbesluit 2021, het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, paragraaf 3 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) aan de orde.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of de transactie(s).
2. Y verricht in het kader van haar operationele bedrijfsvoering directe transacties met gelieerde entiteiten gevestigd in landen die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, zoals genoemd in paragraaf 3 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. De omvang van deze transacties vormt een niet-substantieel deel (geïnterpreteerd als minder dan 30%) van de omzet van de activiteiten waar het verzoek om vooroverleg op ziet.
3. X kwalificeert niet als een kleinere belastingplichtige als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, van de Wet Vpb, omdat gedurende 2023 en de vier voorafgaande boekjaren tezamen de groep (waar X gedurende die boekjaren deel van uitmaakte) een netto-omzet als bedoeld in artikel 12ba, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Vpb, heeft behaald die gelijk is aan of hoger is dan € 250.000.
000.
4. Y heeft de economische eigendom van één of meer zelf voortgebrachte kwalificerende immateriële activa als bedoeld in artikel 12b van de Wet Vpb. Deze kwalificerende immateriële activa zijn voortgevloeid uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor één of meer S&O-verklaringen zijn afgegeven aan Y. In aanvulling daarop is sprake van aan Y verleende en door haar aangevraagde octrooien.
5. Door X is op het laagst mogelijke aggregatieniveau en op de meest passende wijze bepaald wat de met de kwalificerende immateriële activa samenhangende voordelen zijn. Het aggregatieniveau is daarbij vastgesteld op de fiscale operationele winst (EBIT) van Y. Gelet op de belangrijke functie van R&D in de onderneming is de R&D-functie aangemerkt als kernfunctie, hetgeen meebrengt dat het gebruik van de afpelmethode hier het meest geschikt is om de kwalificerende voordelen te bepalen.
6. De vaststelling van de kwalificerende voordelen is ontleend aan het gedachtegoed van de Verrekenprijzen en meer in het bijzonder aan een functionele analyse op hoofdlijnen en is door de Belastingdienst beoordeeld op basis van door de belastingplichtige (desgevraagd) verstrekte informatie.
7. Bij de bepaling van de kwalificerende voordelen is derhalve het verzoek van X gevolgd om – in lijn met paragraaf 4.6 van het Innovatieboxbesluit 2021 – de afpelmethode te hanteren en de fiscale EBIT van Y als startpunt te nemen waarbij rekening wordt gehouden met voortbrengingskosten.
8. Deze EBIT wordt geschoond voor elementen die niet samenhangen met de kwalificerende activiteiten (in dit geval de opbrengst uit de verkoop van producten waarbij de technologie van Y geen rol speelt). De daarmee samenhangende niet-kwalificerende voordelen vallen niet onder de Innovatiebox en worden belast tegen het reguliere tarief.
9. Daarbij wordt eerst een beloning in aanmerking genomen voor de in de onderneming uitgevoerde routinematige functies. Die functie betreft service-/ aftersales-activiteiten, waarvoor een kostengerelateerde beloning van [5% – 10%] in aanmerking is genomen. Deze beloning valt niet onder de Innovatiebox en wordt belast tegen het reguliere tarief.
10. De restwinst wordt vervolgens gealloceerd op basis van een relatieve weging van de onderkende kernfuncties. In de analyse naar het belang van de R&D-functie zijn de volgende factoren meegewogen. Y verricht relatief aanzienlijk inspanningen op het gebied van R&D. Voorts is sprake van unieke technologie hetgeen blijkt uit de patent-portefeuille.
11. Op basis van deze analyse is geconcludeerd dat een gedeelte van de resterende, operationele winst wordt toegerekend aan artikel 12b van de Wet Vpb. De hoogte van deze toerekening is ontleend aan een bij het feitencomplex passende staffel die gebaseerd is op de hoeveelheid toegekende en (aansluitend) gerealiseerde S&O-uren. Voor het jaar 2023 resulteert dit in een toerekening van [5% – 15%]. De overige operationele winst is toerekenbaar aan de kernfuncties (strategische) Marketing & Sales en Corporate Excellence, en wordt belast tegen het reguliere tarief.
12. Er is geen sprake van uitbestede R&D-werkzaamheden als bedoeld in artikel 12bb van de Wet Vpb. Er is voorts geen sprake van gekochte immateriële activa.
Conclusie
De Belastingdienst is in het vooroverleg tot de conclusie gekomen dat aan de eisen voor de gevraagde toepassing van de Innovatiebox is voldaan. Er is overeenstemming bereikt over de toepassing van de Innovatiebox. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025.