Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2024.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door de tot het concern behorende vennootschappen activiteiten uitgeoefend door [26 – 75] werknemers. X treedt op als Houdstervennootschap en houdt belangen in verschillende niet in Nederland gevestigde deelnemingen. De aandelen X zijn in handen van één aandeelhouder Y, een vennootschap die feitelijk gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie (EU-lidstaat A). Y kan worden aangemerkt als het Europese hoofdkantoor van de groep en is actief in de aansturing van haar pan-Europese dochtervennootschappen. Het senior management voor het Europese gedeelte van de groep bevindt zich (nagenoeg geheel) in EU-lidstaat A. X heeft twee bestuurders. Eén van de bestuurders van X is een natuurlijk persoon woonachtig in EU-lidstaat A en in dienst van Y. De andere bestuurder is een natuurlijk persoon woonachtig in Nederland. Deze laatste persoon verricht op beperkte basis activiteiten ten behoeve van X en haar deelnemingen. De activiteiten van X hebben – in het licht van het houden van de deelnemingen – een ondersteunend of administratief karakter.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.
Overwegingen
Op basis van de aangeleverde informatie is vastgesteld dat er niet voldoende relevante economische nexus aanwezig is in Nederland ten aanzien van het actief houden van de deelnemingen van X. Om deze reden is het verzoek om zekerheid vooraf afgewezen, omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarde van paragraaf 3, onderdeel a, van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.
Conclusie
Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Voorgaande transactie zal in beginsel in het reguliere toezicht worden beoordeeld.