Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X houdt alle aandelen in Y. Y is eveneens een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X en Y vormen samen een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. X en Y zijn onderdeel van een internationaal opererend concern actief in de handelssector. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland. De activiteiten worden uitgeoefend door [151 – 300] werknemers in Nederland. X en Y houden belangen in diverse buitenlandse deelnemingen. Deze deelnemingen zijn opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in landen waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Het verzoek is ingetrokken.
Rechtskader
Het verzoek om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.
Overwegingen
1. 1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter te voldoen. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen.
2. Om het verzoek om zekerheid vooraf te kunnen behandelen en te beoordelen, is door de Belastingdienst om additionele informatie gevraagd. Vervolgens hebben X en Y besloten om het verzoek tot zekerheid vooraf in te trekken. Het verzoek is daarom niet inhoudelijk beoordeeld.
Conclusie
Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Voorgaande zal in beginsel in het kader van het reguliere toezicht beoordeeld worden.