rul-20241210-rulov-000008

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of er een beroep gedaan kan worden op de teruggaafregeling van de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid voor de jaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

X is een lichaam opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is in Verdragsland A vrijgesteld van de heffing van winstbelasting. Bij vestiging in Nederland zou X niet aan de Vennootschapsbelasting zijn onderworpen. X zal een minderheidsbelang in de vennootschap Y gaan houden. De aandelen die X zal houden in Y bevatten geen stemrecht. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Y behoort tot een concern actief in de dienstverlenende sector. Y heeft [1 – 10] werknemers in dienst in Nederland. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat X voldoet aan de voorwaarden van de teruggaafregeling zoals gedefinieerd in artikel 10, eerste en derde lid van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen, maar omdat het verzoek is ingetrokken, is dit niet verder feitelijk beoordeeld.
2. Er zijn twijfels ontstaan of op basis van op voorhand aangeleverde feiten en omstandigheden vastgesteld kan worden dat X zal voldoen aan de voorwaarden van de teruggaafregeling zoals gedefinieerd in artikel 10, eerste en derde lid van de Wet DB. Specifiek zal het van toekomstige feiten en omstandigheden afhangen of er al dan niet sprake is van een portfolio-investering. Verzoeker heeft besloten het verzoek in te trekken.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Het voorgaande zal in beginsel worden beoordeeld in het kader van het reguliere toezicht.