Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vraag of er sprake is van belastingplicht voor de conditionele bronbelasting. Men wenst zekerheid voor het boekjaar 2024.
Feiten
X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern met een hoofdkantoor in een land buiten de Europese Unie, dat actief is in de dienstverlenende sector. In Nederland maakt het concern al langer gebruik van een platform voor diverse door haar beheerde investeringsfondsen. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit. De activiteiten worden uitgeoefend door [1 – 10] werknemers in Nederland. Het doel van X is om te investeren in verschillende portfoliovennootschappen. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en beschikt over professionele kennis en ervaring om de investeringen actief te managen. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. De lidmaatschapsrechten in X worden gehouden door Y, een samenwerkingsverband aangegaan naar het recht van een land buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de participanten in Y is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten van Y. Y is naar de fiscale maatstaven van Verdragsland A transparant. W en Z, eveneens samenwerkingsverbanden aangegaan naar het recht van Verdragsland A, houden het volledige belang in Y. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de participanten in W en Z is mogelijk zonder dat unanieme toestemming nodig is van alle participanten. Dit betekent dat W en Z naar Nederlandse fiscale maatstaven niet- transparant zijn. W en Z zijn voor fiscale maatstaven van Verdragsland A wel transparant. Dit betekent dat W en Z Hybride entiteiten zijn. De participanten van W en Z zijn investeerders in verschillende jurisdicties. Y, W en Z hebben het juridisch eigendom van de vermogensbestanddelen waarmee zij hun activiteiten uitoefenen. De commanditaire vennoten in Y, W en Z zijn beperkt aansprakelijk voor schulden en andere verplichtingen van het samenwerkingsverband, terwijl de beherend vennoot onbeperkt aansprakelijk is. Y, W, en Z worden feitelijk bestuurd in een land buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland B). Verdragsland A en Verdragsland B zijn geen laagbelastende jurisdicties.
Rechtskader
Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op dividenden vanaf 2024 als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a en e van de Wet bronbelasting 2021, zoals gewijzigd bij de Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd door W en Z voor de voordelen in de vorm van dividenden uit hoofde van hun (indirecte) belang in X. Tevens doet men een beroep op de Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Allereerst is gekeken naar het begrippenkader van artikel 1.2 van de Wet BB. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de participanten in Y is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten van Y. Dit betekent dat Y transparant is naar Nederlandse fiscale maatstaven. Y is tevens transparant voor fiscale maatstaven van Verdragsland A en om deze reden wordt doorgekeken naar de achterliggers van Y, zijnde W en Z. W en Z, samenwerkingsverbanden aangegaan naar het recht van Verdragsland A en feitelijk gevestigd in Verdragsland B, houden (indirect via Y) alle lidmaatschapsrechten in X. X kwalificeert als een aan W en Z, de voordeelgerechtigden, gelieerde inhoudingsplichtige.
4. W en Z zijn aangegaan naar het recht van Verdragsland A en worden feitelijk bestuurd vanuit Verdragsland B. Verdragsland A en B zijn geen laagbelastende jurisdicties. Dit betekent dat W en Z naar de omstandigheden beoordeeld niet in een laagbelastende jurisdictie zijn gevestigd en ook niet volgens de fiscale of andere regelgeving van een laagbelastende jurisdictie aldaar zijn gevestigd. W en Z zijn derhalve niet belastingplichtig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a van de Wet BB.
5. Aangezien W en Z in Verdragsland A als transparante entiteiten worden behandeld, is sprake van Hybride entiteiten in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen e van de Wet BB.
6. Gelet op overweging 5 wordt in casu een beroep gedaan op artikel XIIIA van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. Dit heeft tot gevolg dat de achterliggende gerechtigden van W en Z worden aangemerkt als de gerechtigde tot die voordelen. Ten aanzien van de achterliggende participanten wordt geen zekerheid vooraf gevraagd. De belastingplicht van de achterliggende participanten zal in beginsel in het reguliere toezicht worden beoordeeld.
Conclusie
W en Z zijn niet belastingplichtig ten aanzien van de voordelen in de vorm van dividenden uit hoofde van de lidmaatschapsrechten verschuldigd door X op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a van de Wet BB. W en Z zijn belastingplichtig ten aanzien van de voordelen in de vorm van dividenden uit hoofde van de lidmaatschapsrechten verschuldigd door X op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e van de Wet BB maar kunnen een beroep doen op artikel XIIIA van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen. De belastingplicht van de achterliggende participanten zal in beginsel in het reguliere toezicht worden beoordeeld. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 Januari 2024 tot en met 31 december 2024.