rul-20241126-atr-000016

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of er sprake is van inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de handelssector. X wordt indirect gehouden door een groep natuurlijke personen die allen inwoner zijn van een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A). Y is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland B). Y wordt indirect gehouden door dezelfde groep natuurlijke personen die indirect alle aandelen in X houden. Y houdt een belang van tenminste 5% in X. X is voornemens om eigen aandelen, die door Y worden gehouden, in te kopen. Y heeft bewust gestructureerd op het mogelijk kunnen toepassen van de inhoudingsvrijstelling.

Rechtskader

De groep verzoekt zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Deze zekerheid vraagt men voor uitkeringen van X aan Y. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Er is gewezen op de additionele informatie die moet worden verstrekt voor het in behandeling nemen van het verzoek onder het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter (hierna: “het Besluit”).
2. Die opgevraagde informatie had onder andere betrekking op de beoordeling of wordt voldaan aan de voorwaarde van paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit. In voornoemde paragraaf is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is.
3. Op basis van de aangeleverde informatie is vastgesteld dat het besparen van Nederlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor de opgezette structuur en daarmee dus ook voor de voorgenomen (rechts)handeling(en) of transacties. Om deze reden is het verzoek om zekerheid vooraf afgewezen, omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarde van paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Voorgaande transactie zal in beginsel in het reguliere toezicht worden beoordeeld.