rul-20241126-apa-000022

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2024 tot en met 2028.

Feiten

X is een vennootschap gevestigd in Nederland en behoort tot de Z-groep. In Nederland worden door X activiteiten uitgeoefend door [301 – 500] werknemers. De Z-groep is actief in de industriële sector. Z is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en functioneert als het hoofdkantoor van de Z-groep. Z verricht de belangrijkste kernfuncties van de groep zoals onderzoek en ontwikkeling, sales en marketing, en verleent gerelateerde diensten aan klanten. Z is de eigenaar van alle immateriële activa van de groep en draagt alle gerelateerde kosten. Voorts draagt Z de belangrijkste ondernemersrisico’s en functioneert als de principaal binnen de groep. Z heeft een diensten contract gesloten met X voor bepaalde assemblage-activiteiten. X zal in opdracht en onder verantwoordelijkheid van Z assemblage-activiteiten uitvoeren aan gelieerde partijen op basis van de door Z vereiste aantallen, specificaties en kwaliteitsstandaarden. X is geen eigenaar van waardevolle activa en draagt beperkte risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X in vergelijking met die van Z als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de assemblage-activiteiten van X een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de operationele kosten gekozen als maatstaf omdat de operationele kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende assemblagefuncties, gebruikte activa en gedragen risico’s door X.
4. Kosten die enkel door X worden doorbelast (verschotkosten) kunnen op basis van paragraaf 3.2.2 van het Verrekenprijsbesluit buiten de kostengrondslag worden gelaten, omdat alleen de operationele kosten van X de relevante indicator zijn voor de waarde van de door haar uitgeoefende functies, de gebruikte activa en de gelopen risico’s.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de assemblage-activiteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,23% bedraagt en de upper quartile 7,87%. In de vaststellingovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2028.