Aanleiding
X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022.
Feiten
X is een vennootschap gevestigd in Nederland met [76 – 150] personeelsleden in Nederland en behoort tot de Z-groep. De Z-groep is actief in de industriële sector en produceert en verkoopt producten over de hele wereld. Z is een vennootschap en is gevestigd buiten de Europese Unie (EU) en is de principaal. Z bepaalt de wereldwijde marketing- en R&D-strategie binnen de groep. Z koopt de grondstoffen in en is verantwoordelijk voor de fabricage van de producten. X is verantwoordelijk voor de administratie, lokale marketing, verkoopondersteunende activiteiten en verkoop van producten in Nederland en een andere EU-lidstaat. X loopt bij het uitoefenen van haar activiteiten beperkte risico’s. De verkoopactiviteiten in de andere EU-lidstaat worden uitgevoerd door een Vaste inrichting van X in die lidstaat. Het APA verzoek heeft betrekking op de arm’s-length beloning voor de routinematige verkoopactiviteiten van X in Nederland en de Vaste inrichting van X in de andere EU– lidstaat.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. Relevant in dit kader is het Verrekenprijsbesluit 2022. Voorts zijn relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). De winstallocatie aan vaste inrichtingen vindt plaats in lijn met artikel 7 van het OESO- modelverdrag. In juli 2008 is het OESO-rapport ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’ (PE-Report) gepubliceerd, dat in 2010 is aangepast aan een eveneens in 2010 gepubliceerd nieuw artikel 7 van het OESO-modelverdrag. In dit rapport wordt beschreven hoe winsten aan vaste inrichtingen toegerekend dienen te worden onder toepassing van artikel 7 van het OESO-modelverdrag. In het Besluit winstallocatie vaste inrichtingen 2022, geeft de Staatssecretaris inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen en wordt bevestigd dat het Nederlandse beleid aansluit bij de conclusies van het PE-Report.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met gelieerde entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Het uitgangspunt bij de winstallocatie in het PE-Report is de Authorised OECD Approach (AOA). Deze benadering houdt in dat aan een Vaste inrichting de winst toegerekend dient te worden die door de Vaste inrichting zou zijn behaald indien zij een afzonderlijk ongelieerd lichaam zou zijn geweest met vergelijkbare functies, risico’s en activa, handelend onder dezelfde of overeenkomstige omstandigheden. Er is geconstateerd dat de activa en risico’s alsmede het vermogen zijn gealloceerd aan de Vaste inrichting in lijn met de uitkomst van de functionele analyse.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X en de Vaste inrichting van X in een andere EU-lidstaat in vergelijking met die van Z als uitvoerend te beschouwen. X (inclusief de Vaste inrichting van X) kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
4. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de verkoopactiviteiten van X (inclusief de Vaste inrichting van X) een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval is de omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door X (inclusief de Vaste inrichting van X).
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X (inclusief de Vaste inrichting van X).
Conclusie
Partijen hebben vastgesteld dat voor de routinematige verkoopactiviteiten die X (inclusief de Vaste inrichting van X) uitoefent een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage voor zowel de routinematige verkoopactiviteiten van X als de Vaste inrichting van X valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 0,81% bedraagt en de upper quartile 3,22%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.